Beroerte Flashcards

1
Q

Wat is het verschil tussen een beroerte, TIA, herseninfarct en intracerebrale bloeding?

A

Beroerte
Overkoepelende term voor plotseling optredende verschijnselen van focale uitval in de hersenen als gevolg van ischemie (TIA en herseninfarct) of een spontane intracerebrale bloeding.

Transient ischaemic attack (TIA)
Voorbijgaande episode met neurologische verschijnselen als gevolg van focale ischemie van de hersenen, het ruggenmerg of de retina zonder dat er bij beeldvorming aanwijzingen zijn voor verse infarcering.

Herseninfarct
Plotseling optredende verschijnselen van focale uitval in de hersenen als gevolg van infarcering.

(Spontane) intracerebrale bloeding
Plotseling optredende verschijnselen van focale uitval in de hersenen als gevolg van een spontane parenchymateuze bloeding.

NHG standaard beroerte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In hoeveel procent van de gevallen van een beroerte is er sprake van een herseninfact en hoevaak van een hersenbloeding?

A

In circa 80% van de gevallen is sprake van een herseninfarct, in de overige gevallen van een intracerebrale bloeding.

NHG standaard beroerte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ligt de incidentie per leeftijdscategorie voor beroerte hoger bij mannen of bij vrouwen?

A

De incidentie per leeftijdscategorie ligt voor beroerte hoger bij mannen dan bij vrouwen. Als gevolg van de hogere leeftijdsverwachting ligt de totale incidentie echter hoger bij vrouwen.

NHG standaard beroerte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar zijn de embolieën meestal afkomstig van bij TIA’s en herseninfacten?

A

TIA’s en herseninfarcten berusten op focale ischemie in de hersenen, meestal als gevolg van embolieën afkomstig uit het hart of de aanvoerende cerebrale arteriën of als gevolg van atherosclerose van de cerebrale vaten.

NHG standaard beroerte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat voor cardiale origine kan een stolsel hebben en in hoeveel procent van de gevallen is atriumfibrilleren de oorzaak?

A

Embolieën als gevolg van hartritmestoornissen zoals atriumfibrilleren zijn in 15 tot 25% van de gevallen de oorzaak van de ischemie zorgen voor een verhoogde kans op de vorming van stolsels.

NHG standaard beroerte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke risicofactoren dragen bij aan de kans op cerebrale atherosclerose?

A

Atherosclerose van de carotiden of de intracerebrale arteriën zorgen voor een verhoogde kans op de vorming van stolsels. Vooral hypertensie en roken dragen bij aan de kans op cerebrale atherosclerose. Dit geldt (in mindere mate) ook voor hypercholesterolemie, overmatig alcoholgebruik, diabetes mellitus, obesitas en het gebruik van bepaalde hormoontherapie tijdens de overgang of als anticonceptie. Ook migraine met aura is een risicofactor voor het optreden van cerebrale ischemie.

NHG standaard beroerte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer iemand een eerste aanval van atriumfibrilleren heeft, in welk tijdsbestek hoef je dan nog niet bang te zijn voor een ischemische beroerte?

A

Tijdens een eerste aanval van atriumfibrilleren is het risico op trombo-embolie gedurende de eerste 48 uur waarschijnlijk niet verhoogd. Op pathofysiologische gronden valt namelijk aan te nemen dat tijdens kort bestaand atriumfibrilleren geen trombusvorming plaatsvindt.

NHG standaard beroerte noot 5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoeveel is het risico op een herseninfarct verhoogd bij mensen met migraine met aura?

A

Patiënten met migraine mét aura hadden een tweemaal verhoogd risico op het doormaken van een herseninfarct ten opzichte van patienten zonder migraine (RR 2,16; 95%-BI 1,53-3,03).
Het is onduidelijk of het verhoogde risico het gevolg is van het pathofysiologisch mechanisme dat ten grondslag ligt aan migraine met aura of dat zowel het herseninfarct als migraine met aura een uiting is van dezelfde predispositie voor vasculair disfunctioneren.

NHG standaard beroerte noot 6

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn minder vaak voorkomende oorzaken en risicofactoren voor een beroerte?

A

Minder vaak voorkomende oorzaken van cerebrale ischemie zijn een arteriële dissectie, cerebrale vasculitis, verhoogde stollingsneiging en veneuze sinustrombose. Deze oorzaken komen relatief frequent voor onder de leeftijd van 50 jaar (young stroke). Vaatspasmen, bijvoorbeeld in het kader van een subarachnoïdale bloeding of het reversibele cerebrale vasoconstrictiesyndroom, kunnen eveneens tot cerebrale ischemie leiden. Bloeddrukdaling kan, met name bij de aanwezigheid van een ernstige carotisstenose, leiden tot infarcering in de grensgebieden tussen twee stroomgebieden (waterscheidingsinfarcten).

Andere, zeldzamere, risicofactoren zijn ernstige anemie, polycytemie, trombocytemie en (congestieve) cardiomyopathie.

NHG standaard beroerte en noot 4.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn oorzaken van vaatspasmen in de hersenen waardoor een beroerte kan ontstaan?

A

Vaatwandbeschadiging, hypertensie en verstoring van de natrium-, kalium-, calcium- en magnesiumhuishouding zouden aan vaatspasmen ten grondslag kunnen liggen.

Het reversibele cerebrale vasoconstrictiesyndroom wordt gekenmerkt door segmentele vasoconstrictie van cerebrale arteriën. Kenmerkend is de peracute, hevige hoofdpijn (thunderclap headache).

De vasoconstrictie kan ook leiden tot cerebrale ischemie, tijdens of vlak na een periode van gemiddeld een week waarin meerdere aanvallen met hoofdpijn optreden: 16% van de patiënten maakt gedurende een episode een TIA door en 4% een herseninfarct. Zes procent van de patiënten ontwikkelt een intracerebrale bloeding. In een ander prospectief onderzoek worden hogere percentages beschreven: 39% van de patiënten ontwikkelt uiteindelijk een herseninfarct en 20% een intracerebrale bloeding. De vasoconstrictie kan spontaan optreden, maar kan ook worden uitgelokt door gebruik van drugs, vasoactieve middelen, serotonerge medicatie, hypercalciëmie en zwangerschap of puerperium.

NHG standaard beroerte noot 7.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de oorzaken en risicofactoren voor het krijgen van een intracerebrale bloeding?

A

Intracerebrale bloedingen ontstaan als een verzwakte vaatwand ruptureert. Groei van het hematoom en oedeemvorming gedurende de eerste dagen kunnen ertoe leiden dat de verschijnselen in ernst toenemen. Een belangrijke risicofactor voor het optreden van een spontane intracerebrale bloeding is hypertensie. Een verhoogde bloeddruk leidt vooral in de kleine penetrerende arteriën (bijvoorbeeld in de basale ganglia) tot vaatwandveranderingen. Hierdoor kunnen uiteindelijk pseudoaneurysmata ontstaan, die gevoelig zijn voor ruptureren. Een andere oorzaak, in 20 tot 30% van de gevallen, is amyloidangiopathie. De vaatwandveranderingen die hierbij optreden geven vooral bij personen ouder dan 75 jaar aanleiding tot bloedingen in de hemisferen. Zeldzamere oorzaken van een intracerebrale bloeding zijn onder andere vaatafwijkingen (zoals een arterioveneuze malfor-matie), tumoren, traumata, vasculitis of eclampsie.

Een, al dan niet iatrogene, stollings-stoornis verhoogt de kans op een intra-cerebrale bloeding. Andere risicofactoren voor het optreden van een spontane intracerebrale bloeding zijn mannelijk geslacht, alcoholgebruik, amfetamineen cocaïnegebruik, roken en diabetes mellitus.

NHG standaard beroerte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

In welk stroomgebeid komt ischemie van de hersenen het vaakst voor?

A

Ischemie in het stroomgebied van de carotiden komt naar schatting viermaal zo vaak voor als ischemie in het vertebrobasilaire stroomgebied.

NHG standaard beroerte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar zijn de bloedingen het vaakst gelokaliseerd? Wat zijn andere locaties?

A

Bloedingen zijn meestal in de basale ganglia gelokaliseerd. Andere locaties zijn, in afnemende frequentie van voorkomen, de thalamus, de hemisferen, het cerebellum en de pons.

NHG standaard beroerte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke symptomen kun je verwachten wanneer er ischemie is in het stroomgebied van de a. carotis interna (links en rechts)?

A
Contralaterale hemiparese	
Contralaterale sensibiliteitsstoornis	
Homonieme hemianopsie	
Neglect	
Dysartrie	 
Afasie	 
Amaurosis fugax

NHG standaard beroerte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke symptomen kun je verwachten wanneer er ischemie is in het vertebrobasilaire stroomgebied?

A
Parese in één of beide lichaamshelften
Sensibiliteitsstoornis in één of beide lichaamshelften
Homonieme hemianopsie	
Combinaties van:
- vertigo
- dysartrie
- diplopie
- dysfagie
- ataxie

NHG standaard beroerte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoeveel procent van de ptn met een herseninfarct overlijdt binnen 28 dagen?

A

Ongeveer 7% van de patiënten met een herseninfarct overlijdt binnen 28 dagen.

NHG standaard beroerte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoeveel procent van de ptn met een hersenbloeding overlijdt binnen 28 dagen?

A

Na een intracerebrale bloeding is dit ongeveer 30%.

NHG standaard beroerte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is meestal de oorzaak van sterfte in de eerste dagen na een beroerte en wat later?

A

De eerste dagen na een herseninfarct of intracerebrale bloeding is de sterfte meestal het gevolg van de hersenschade of cardiale problematiek. Hierna komen andere oorzaken op de voorgrond te staan, zoals complicaties als gevolg van immobiliteit of andere hart- en vaatziekten. Een beroerte is een belangrijke aanwijzing dat het hart- en vaatstelsel in slechte conditie verkeert. Patiënten hebben na een TIA of herseninfarct een kans van circa 15% per jaar op een ernstige vasculaire aandoening. Uiteindelijk overlijdt circa 20% van de patiënten die ooit een beroerte hebben doorgemaakt aan andere vormen van hart- en vaatziekten.

NHG standaard beroerte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wie komen beter uit een beroerte, mannen of vrouwen?

A

Vrouwen maken op gemiddeld hogere leeftijd een eerste beroerte door dan mannen. Hierdoor hebben zij een slechter premorbide functioneren, slechtere functionele uitkomsten en zijn zij vaker alleenstaand als zij een beroerte krijgen. Dit leidt ertoe dat vrouwen procentueel minder frequent uit het ziekenhuis naar huis worden ontslagen dan mannen.

NHG standaard beroerte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Binnen hoeveel tijd na een beroerte kun je nog herstel verwachten? en hoe herstellen mensen?

A

Beroerte is in Nederland de belangrijkste oorzaak van invaliditeit. Van alle overlevenden van een herseninfarct functioneert bijna de helft na zes maanden zelfstandig. Na een intracerebrale bloeding functioneert slechts een derde van de patiënten uiteindelijk weer zelfstandig. De grootste vooruitgang in functionaliteit vindt plaats in de eerste weken na het optreden van de beroerte. Herstel kan ook de eerste maanden na een beroerte nog plaatsvinden.

NHG standaard beroerte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn zichtbare restverschijnselen na een beroerte?

A

Spastische parese in ten minste één van de ledematen (80 tot 90%). Na een half jaar heeft ongeveer de helft van de patiënten nog motorische uitval.

Spraak-/taalstoornissen:

  • Afasie (circa 30%). Bij driekwart begint het herstel van de afasie in de eerste twee weken. Bij een vijfde deel is na een half jaar geen enkele vooruitgang opgetreden. Circa 40% herstelt (vrijwel) volledig binnen een jaar.
  • Dysartrie (circa 35%). Dit herstelt bij 15% van de patiënten niet volledig.

Slikstoornissen.

Verlies van controle over de blaas en defecatieproblemen.

Vermoeidheid en vermindering van het uithoudingsvermogen.

NHG standaard beroerte

22
Q

Wat zijn frequent optredende complicaties na een beroerte?

A
  • Inadequate inname van voedsel en vocht en verslikpneumonieën als gevolg van slikstoornissen.
  • Schouderpijn of oedeem van de hand als gevolg van een verkeerde houding bij zitten en/of liggen en het overstrekken van de hand en pols.
  • Valincidenten.
  • Epilepsie (circa 10%).

NHG standaard beroerte

23
Q

Wat zijn frequent optredende neuropsychologische functiestoornissen na een beroerte?

A
  • Vermindering van de cognitieve vermogens (35 tot 55%). Dit kan onder andere tot stoornissen in aandacht, geheugen of oriëntatie leiden. Circa 10% van de patiënten ontwikkelt een dementie.
  • Stoornissen in de waarneming. Neglect is een waarnemingsstoornis die in de acute fase veelvuldig voorkomt. Hierbij wordt de lichaamshelft contralateraal aan de aangedane hersenhelft onvolledig waargenomen. Anosognosie, waarbij de patiënt meent de getroffen lichaamshelft normaal te kunnen gebruiken, kan optreden bij laesies in de pariëtale cortex van de niet-dominante hemisfeer. Vermindering van de visueel-ruimtelijke waarneming gaat vaak gepaard met apraxie.
  • Verandering in emotioneel opzicht of gedrag (50%). Het kan gaan om initiatiefverlies, emotionele labiliteit, impulsiviteit, ontremming, egocentriciteit, aandacht vragend gedrag, agressiviteit, angst of prikkelbaarheid en veranderingen in de seksualiteit. Een derde van alle patiënten ontwikkelt vroeg of laat een depressie.

NHG standaard beroerte

24
Q

Wanneer komen de neuropsychologische functiestoornissen tot uiting na een beroerte?

A

De neuropsychologische functiestoornissen komen soms pas weken tot maanden na de beroerte duidelijk tot uiting.

NHG standaard beroerte

25
Q

Treedt afasie voornamelijk op bij rechtszijdige of bij linkszijdige paresen?

A

Bij 92% van de rechtshandigen en 69% van de linkshandigen zijn de belangrijkste taalgebieden in de linkerhersenhelft gelokaliseerd. Afasie treedt dan ook voornamelijk op bij rechtszijdige paresen.

NHG standaard beroerte noot 13

26
Q

Binnen hoeveel tijd moet je trombolyse starten om effectief te zijn?

A

Intraveneuze trombolyse leidt tot een betere functionele uitkomst indien dit wordt toegepast binnen 4,5 uur na het begin van de uitvalsverschijnselen bij patiënten met een herseninfarct. Gevorderde leeftijd is geen contra-indicatie. De effectiviteit van de behandeling neemt duidelijk af met het verstrijken van de tijd. Zo bedraagt het number needed to treat voor functionele onafhankelijkheid na 90 dagen bij behandeling binnen 1,5 uur na het begin van de uitvalsverschijnselen 5 en bij behandeling tussen 3 en 4,5 uur na het begin van de uitvalsverschijnselen 15. In de praktijk arriveren niet alle patiënten die in aanmerking komen voor trombolyse op tijd in het ziekenhuis. Dit is vooral het gevolg van patient’s delay, maar deels ook van doctor’s delay.

NHG standaard beroerte

27
Q

Binnen hoeveel tijd moet je een endovasculaire behandeling starten om effectief te zijn?

A

Bij endovasculaire (intra-arteriële) behandeling wordt de trombus met behulp van een zelfontplooiende stent verwijderd. Deze behandeling leidt bij patiënten met een herseninfarct als gevolg van een proximale occlusie in het stroomgebied van de carotiden tot een betere functionele uitkomst. De behandeling moet binnen 6 uur na het begin van de uitvalsverschijnselen worden gestart. Ook bij deze behandeling neemt de effectiviteit af met het verstrijken van de tijd. Zo bedraagt het number needed to treat voor functionele onafhankelijkheid na 90 dagen bij start van de behandeling 3 uur na het begin van de uitvalsverschijnselen 4,2 en bij start van de behandeling 6 uur na het begin daarvan 5,5.

NHG standaard beroerte

28
Q

Wanneer kun je een carotisdesobstructie overwegen?

A

Circa 20% van de herseninfarcten en 15% van de TIA’s zijn het gevolg van een stenose van de a. carotis interna. Bij patiënten die een TIA of niet-invaliderend herseninfarct in het carotisstroomgebied hebben doorgemaakt vindt diagnostiek naar het bestaan van een ipsilaterale stenose van de a. carotis zo snel mogelijk plaats tijdens opname op de stroke unit of via de TIA-service. Bij uitvalsverschijnselen in het vertebrobasilaire stroomgebied bestaat er over het algemeen geen indicatie tot diagnostiek naar de doorgankelijkheid van de cerebrale vaten. Carotisendarteriëctomie is effectief tot 6 maanden na een niet-invaliderend herseninfarct, TIA of amaurosis fugax, en bij een ipsilaterale carotisstenose van meer dan 70%. Bij een stenose van 50 tot 69% kan carotisendarteriëctomie bij mannen overwogen worden. Bij een occlusie van de a. carotis bestaat er geen indicatie tot operatieve interventie. De opbrengst van carotisendarteriëctomie is het hoogst indien deze zo snel mogelijk plaatsvindt zodra de neurologische uitvalsverschijnselen gestabiliseerd zijn, bij voorkeur binnen 2 weken na het event (maar niet binnen 24 uur).

NHG standaard beroerte

29
Q

Binnen welke termijn moet je starten met secundaire preventie na een TIA of herseninfarct?

A

Na een TIA of herseninfarct is de kans op het doormaken van een herseninfarct met restverschijnselen verhoogd. Deze kans is gedurende de eerste dagen het grootst, ongeveer 3% in de eerste twee dagen, 5 tot 10% in de eerste week en 12 tot 18% gedurende het eerste jaar. Een snelle start van medicamenteuze secundaire preventie leidt tot een verlaging van het recidiefrisico.
Zo spoedig mogelijke verwijzing is van belang in verband met diagnostiek naar eventuele onderliggende aandoeningen, zoals atriumfibrilleren en carotisstenosering, én een snelle start van secundaire preventie. Via de TIA-service vindt het bezoek aan de neuroloog, het aanvullende diagnostische onderzoek en het opstellen van een behandelplan op één dag plaats, bij voorkeur binnen één werkdag na het optreden van de verschijnselen.

NHG standaard beroerte en noot 30

30
Q

Met welk predictiemodel kun je het risico op een herseninfarct gedurende de eerste dagen na het optreden van een TIA ingeschaten?

A

Met de ABCD^2-score:
A Leeftijd: > 60 jaar: 1 punt
B Bloeddruk: Systolisch > 140 mmHg of diastolisch > 90 mmHg: 1 punt
C Symptomen (clinical features): Spraakstoornis zonder unilaterale zwakte: 1 punt; unilaterale zwakte: 2 punten
D Duur: 10-59 minuten: 1 punt; 1 uur: 2 punten
D Diabetes mellitus: Diabetes mellitus: 1 punt

0-3 punten: laag risico
4-5 punten: gemiddeld risico
6-7 punten: hoog risico

Toepassing van de ABCD2-score door huisartsen wordt vooralsnog niet aanbevolen (zwak negatieve aanbeveling).

NHG standaard beroerte en noot 32

31
Q

Wat vraag je bij de telefonische triage bij een patiënt met een mogelijke beroerte?

A

FAST-test (Face-Arm-Speech-Time-test)
Gezicht: vraag de patiënt de tanden te laten zien. Let op of de mond scheef staat en een mondhoek naar beneden hangt.

Arm: vraag de patiënt om beide armen tegelijkertijd horizontaal naar voren te strekken en de binnenzijde van de handen naar boven te draaien. Let op of een arm wegzakt of rondzwalkt.

Spraak: vraag of er veranderingen zijn in het spreken (onduidelijk spreken of niet meer uit de woorden kunnen komen).

Tijd: vraag hoe laat de klachten zijn begonnen.

Als de patiënt één van de eerste drie opdrachten niet goed kan uitvoeren, is een beroerte waarschijnlijk.

NHG standaard beroerte

32
Q

Waar hangt het van af of je een ambu aanstuurd, een visite doet of de patiënt naar de praktijk laat komen?

A

Indicatie(s) voor spoedverwijzing (U1-urgentie):

  • de uitvalsverschijnselen zijn korter dan 4,5 uur geleden ontstaan (korter dan 6 uur indien start van endovasculaire behandeling binnen 6 uur logistiek haalbaar lijkt)
  • verlaagd bewustzijn
  • insult ten tijde van het contact
  • gebruik orale anticoagulantia

Leg een spoedvisite (U2, < 1 uur) af bij de patiënten bij wie de uitvalsverschijnselen nog aanwezig zijn, maar die geen indicatie voor spoedverwijzing hebben. Leg ook bij patiënten met zodanig ernstige comorbiditeit dat zij waarschijnlijk niet naar het ziekenhuis verwezen worden, in eerste instantie een spoedvisite af.

Laat de patiënt direct naar de praktijk komen of leg zo snel mogelijk een visite af, in ieder geval binnen enkele uren, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de uitvalsverschijnselen zijn volledig verdwenen
  • helder bewustzijn

NHG standaard beroerte

33
Q

Wat zijn contraindicaties voor een endovasculaire behandeling bij een beroerte?

A
  • tijdstip van ontstaan van de uitvalsverschijnselen langer dan 6 uur geleden
  • actuele intracraniële bloeding
  • infarct in het vertebrobasilair stroomgebied
  • infarct in het aangedane stroomgebied in de voorgaande 6 weken

NHG standaard beroerte

34
Q

Wat zijn de contraindicaties voor trombolyse iv?

A

Contra-indicaties voor behandeling met intraveneuze trombolyse:

  • tijdstip van ontstaan van de uitvalsverschijnselen langer dan 4,5 uur geleden
  • onbekend tijdstip van het ontstaan van de uitvalsverschijnselen
  • herseninfarct in de voorafgaande 1,5 maand
  • matig/ernstig schedelhersenletsel in de voorafgaande 2 maanden
  • gastro-intestinale bloeding of urinewegbloeding in de voorafgaande 14 dagen
  • intracraniële bloeding in de voorafgaande 3 maanden
  • grote operatie in de voorafgaande 14 dagen
  • arteriële punctie op niet-afdrukbare plaats in de voorafgaande 7 dagen (zeldzaam, bijvoorbeeld het onbedoeld aanprikken van de a. subclavia tijdens een punctie van de v. subclavia)
  • actieve bloeding of traumatisch letsel (bijvoorbeeld fractuur)
  • LMWH in therapeutische dosering, tenzij langer dan 4 uur geleden een subcutane gift en anti-Xa-spiegels normaal

Contra-indicaties voor behandeling met intraveneuze trombolyse – ter beoordeling aan de neuroloog Onderstaande contra-indicaties zijn geen reden om af te zien van verwijzing; de afweging om al dan niet te behandelen met intraveneuze trombolyse is ter beoordeling aan de neuroloog.

Relatieve contra-indicatie:

  • insult ten tijde van het ontstaan van de uitvalsverschijnselen
  • Contra-indicaties, verschijnselen die in het beloop van het herseninfarct kunnen veranderen:
    1. minimale uitvalsverschijnselen (de ernst van de uitvalsverschijnselen is zo gering dat de patiënt functioneel onafhankelijk is)
    2. snel spontaan verbeteren van de uitvalsverschijnselen
    3. gedaald bewustzijn
    4. systolische bloeddruk > 185 mmHg en/of diastolische bloeddruk > 110 mmHg (eventueel in de tweede lijn medicamenteus te verlagen)

Contra-indicaties, laboratoriumonderzoek nodig:

  1. (serum)glucose < 2,7 of > 22,0 mmol/l
  2. gebruik cumarinederivaten, tenzij INR ≤ 1,7
  3. gebruik DOAC’s, tenzij laatste inname langer dan 4 uur geleden én bepaalde stollingswaarden normaal
  4. trombocyten < 90 x 109/l

NHG standaard beroerte

35
Q

Welke kenmerken maken een beroerte waarschijnlijker?

A
  1. de uitvalsverschijnselen zijn acuut en zonder voortekenen begonnen;
  2. alle verschijnselen zijn tegelijk ontstaan;
  3. de uitvalsverschijnselen ontwikkelen zich binnen vijf minuten (meestal binnen twee minuten) volledig. In enkele gevallen nemen de uitvalsverschijnselen in de loop van minuten tot uren in ernst toe (stuttering stroke of intracerebrale bloeding);
  4. de uitvalsverschijnselen zijn te verklaren vanuit een stoornis in het stroomgebied van één van de carotiden of het vertebrobasilaire stroomgebied, zie tabel 1;
  5. vooral bij een infarct in het vertebrobasilaire stroomgebied en bij een intracerebrale bloeding kunnen bewustzijnsdaling, progressieve uitvalsverschijnselen, hoofdpijn, misselijkheid en braken optreden.

NHG standaard beroerte

36
Q

Welke kenmerken maken een beroerte minder waarschijnlijk?

A

De volgende kenmerken maken de diagnose beroerte minder waarschijnlijk:

  1. uitvalsverschijnselen die gepaard gaan met of vooraf zijn gegaan door trekkingen
  2. geringe uitvalsverschijnselen die gepaard gaan met bewustzijnsverlies
  3. een licht of zweverig gevoel in het hoofd
  4. een ‘mars’ van symptomen verspreid over verschillende delen van het lichaam
  5. het geïsoleerd voorkomen van draaiduizeligheid, dysartrie of diplopie
  6. het geïsoleerd voorkomen van verwardheid of amnesie
  7. het zien van lichtflitsen (flikkerscotomen), wazig zien en/of beweging van het beeld
  8. globusgevoel

NHG standaard beroerte

37
Q

Wat is de DD bij neurologische klachten al dan niet met uitvalsverschijnselen?

A
  • (partiële) epileptische aanval
  • migraine aura
  • arteriitis temporalis
  • perifeer vestibulair syndroom
  • perifere n. facialis uitval
  • ruimte-innemend proces
  • perifere (compressie) neuropathie
  • cerebrale infecties
  • metabole encefalopathie
  • subduraal hematoom
  • subarachnoïdale bloeding (ernstige hoofdpijn peracuut ontstaan)
  • psychogeen
  • transient global amnesia
  • intoxicaties
  • vasovagale collaps
  • drop attack
  • multiple sclerose
  • paniekaanval

NHG standaard beroerte

38
Q

Hoeveel procent van de patiënten is zich niet bewust van gezichtsvelduitval bij een beroerte?

A

Ongeveer zestig procent van de patienten met gezichtsvelduitval blijkt zich hiervan niet bewust te zijn.

NHG standaard beroerte noot 42

39
Q

Wat is het verschil tussen een perifere of centrale n. facialis uitval?

A

Bij onderzoek van de kracht van de gelaatsmuculatuur wordt zo mogelijk onderscheid gemaakt tussen een centrale en perifere n. facialis-uitval. Wanneer het bovenste deel van de aangezichtsspieren evenveel is aangedaan als het onderste, is er sprake van een perifere uitval. Door de dubbele innervatie van de bovenste aangezichtsspieren is de oogsluiting bij eenzijdige centrale laesies altijd intact. Differentiatie tussen een centrale en perifere facialisuitval is in de lichtere gevallen klinisch niet altijd mogelijk.

NHG standaard beroerte noot 43

40
Q

Wat is de DD bij monoculaire visusstoornissen?

A

Monoculaire (voorbijgaande) visusstoornissen kunnen behalve door amaurosis fugax en arteriitis temporalis ook veroorzaakt worden door orthostatische hypotensie, hartritmestoornissen, verhoogde intracraniële druk, glaucoom, maligne hypertensie, migraine, ablatio retinae, neuritis optica en tumoren.

NHG standaard beroerte noot 45

41
Q

Wat zijn de kenmerken van transient global amnesia?

A

Transient global amnesia (TGA) is een syndroom met als klinisch kenmerk een acuut ontstaan van algeheel geheugenverlies, zowel anterograad als retrograad, gedurende maximaal 24 uur. De patiënt is helder en in staat te communiceren. Tevens is hij in staat tot het uitvoeren van complexe handelingen. Na de episode is er een amnesie voor het gebeuren. In de literatuur wordt de jaarlijkse incidentie van TGA geschat op 3 per 100.000. De meeste patiënten zijn ouder dan 50 jaar en het syndroom komt iets vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. De recidiefkans bedraagt 3 tot 4%. De differentiaaldiagnose bestaat uit epilepsie (al dan niet symptomatisch), amnesie na een hoofdtrauma en ischemie in het posterior stroomgebied. De pathofysiologie van transient global amnesia is onbekend.
Aangezien er geen duidelijke aanwijzingen zijn voor een ischemische genese, is medicamenteuze therapie in het kader van cardiovasculaire preventie niet geïndiceerd.

NHG standaard beroerte noot 46

42
Q

Wat is de behandeling van een TIA wanneer de pt niet dezelfde dag op de TIA-poli gezien kan worden?

A

Start met acetylsalicylzuur 160 mg eenmaal daags indien de neuroloog de patiënt niet dezelfde dag beoordeelt. Indien de patiënt reeds trombocytenaggregatieremmers of orale anticoagulantia gebruikt, worden deze in ongewijzigde dosering gecontinueerd.
Patiënten met atriumfibrilleren of een andere cardiale emboliebron komen in aanmerking voor behandeling met orale anticoagulantia. Eerst moet een intracerebrale bloeding middels aanvullend onderzoek worden uitgesloten. Schrijf in afwachting hiervan acetylsalicylzuur voor.

De bloeddruk is in de acute fase van een beroerte meestal verhoogd. Start geen behandeling met antihypertensiva. Dit wordt eventueel in de tweede lijn gedaan indien de bloeddruk bij herhaalde metingen zeer hoog blijft.

NHG standaard beroerte

43
Q

Waar moet je rekening mee houden als de patiënt met een beroerte thuis blijft en niet naar het ziekenhuis gaat?

A
  • Draag in de acute fase zorg voor start van medicatie en revalidatie (tenzij de prognose infaust lijkt).
  • Laat de slikfunctie onderzoeken door een logopediste voordat de patiënt iets eet of drinkt. Indien dit praktisch niet haalbaar is, kan een indruk van de slikfunctie worden gekregen door deze in zittende houding enkele slokjes water te laten drinken. Bij aanwijzingen voor slikstoornissen (zoals hoesten, stemveranderingen, water uit de mond laten lopen) mag de patiënt niets eten of drinken tot de slikfunctie (grotendeels) hersteld is, in verband met de kans op aspiratie en het ontwikkelen van een aspiratiepneumonie. Plaats in dit geval een neussonde of laat deze plaatsen, bijvoorbeeld door een gespecialiseerde wijkverpleegkundige.
  • De coördinatie van de zorg en revalidatie vindt plaats aan de hand van de regionaal gemaakte afspraken. Regelmatig vindt overleg plaats met de betrokken eerstelijnshulpverleners (thuiszorg, fysio-, ergotherapeut, logopedist en/of diëtist).

NHG standaard beroerte

44
Q

Hoevaak moet de huisarts langs bij patiënten die een beroerte hebben doorgemaakt?

A

Indien de patiënt stabiel is en alle benodigde zorg is ingeschakeld, komt de nadruk bij de controles op de voortzetting van het cardiovasculair risicomanagement te liggen. Het eerste jaar bedraagt de controlefrequentie minstens viermaal per jaar. Indien de streefwaarden behaald zijn, kan de controlefrequentie na één jaar verlaagd worden.

NHG standaard beroerte

45
Q

Mag je autorijden na een beroerte?

A

Rijgeschiktheid: autorijden is na twee weken (groep 2 (vrachtwagens en autobussen): na vier weken) toegestaan, indien er geen met de rijgeschiktheid interfererende cognitieve of lichamelijke functiestoornissen zijn. Indien er wel functiestoornissen zijn, bedraagt de ongeschiktheid in ieder geval drie maanden, waarna een neuroloog of revalidatiearts een specialistisch rapport moet opstellen. Daarnaast moet de patiënt een rijtest bij het CBR afleggen. Als er met de rijgeschiktheid interfererende functiestoornissen zijn, kan men niet geschikt worden verklaard voor groep 2.

NHG standaard beroerte

46
Q

Wat zijn de 2 gelijkwaardige behandelopties bij een ischemische beroerte?

A
  1. Clopidogrel: clopidogrel 1 dd 75 mg. In geval van bijwerkingen kan de behandeling vervangen worden door acetylsalicylzuur in combinatie met dipyridamol.
  2. Acetylsalicylzuur in combinatie met dipyridamol: acetylsalicylzuur 1 dd 80 mg (of carbasalaatcalcium 1 dd 100 mg). De dosering dipyridamol bedraagt 2 dd 200 mg. De – over het algemeen voorbijgaande – hoofdpijn die geregeld optreedt bij gebruik van dipyridamol lijkt deels te worden voorkomen door geleidelijke dosisverhoging (week 1 en 2 dipyridamol 1 dd 200 mg, hierna 2 dd 200 mg). Indien behandeling met dipyridamol niet wordt verdragen of in geval van een allergie voor acetylsalicyluur verdient monotherapie met clopidogrel de voorkeur. Er is geen reden om de combinatiebehandeling om te zetten in clopidogrel indien er geen bijwerkingen of problemen met de therapietrouw zijn.

NHG standaard beroerte

47
Q

Waar moet je op letten bij antihypertensiva bij patiënten met een beroerte?

A

Ook bij een systolische bloeddruk ≤ 140 mmHg bestaat er een indicatie voor bloeddrukverlagende behandeling, mits deze wordt verdragen. Wees vooral bij ouderen alert op interacties met eventuele comedicatie en het optreden van bijwerkingen. Behandel de bloeddruk bij onbehandelde hooggradige (≥ 70%) carotisstenose(n) minder intensief. Bij een onbehandelde unilaterale hooggradige carotisstenose wordt een systolische bloeddruk ≥ 130 mmHg nagestreefd, in geval van bilaterale hooggradige stenosering bedraagt de streefwaarde van de systolische bloeddruk ≥ 150 mmHg.

NHG standaard beroerte

48
Q

Hoe behandel je een beroerte met als oorzaak een cardiale embolie?

A

Na een TIA of herseninfarct als gevolg van atriumfibrilleren of een andere cardiale emboliebron bestaat er een indicatie voor behandeling met orale anticoagulantia (cumarinederivaten) of de directe orale anticoagulantia (DOAC’s, voorheen NOAC’s). De behandeling wordt, afhankelijk van de grootte van het infarct, pas zeven tot veertien dagen na het herseninfarct opgestart. Indien eerder wordt gestart, is er een verhoogd risico op hemorragische transformatie van het herseninfarct. Behandel deze eerste periode met acetylsalicylzuur (of carbasalaatcalcium), waarna het gebruik van dit middel weer gestaakt dient te worden.

NHG standaard beroerte

49
Q

Kun je bij patiënten met een beroerte in de voorgeschiedenis hormoontherapie tijdens de overgang starten?

A

Ontraad het gebruik van oestrogeenbevattende anticonceptiva na het doormaken van een TIA of herseninfarct. Dit geldt ook voor hormoontherapie tijdens de overgang.

NHG standaard beroerte

50
Q

Hoe laag wil je de bloeddruk houden na een intracerebrale bloeding? Wat doe je als de pt anticoagulantia gebruikt?

A

Ook bij een systolische bloeddruk ≤ 140 mmHg bestaat er een indicatie voor bloeddrukverlagende behandeling, mits deze wordt verdragen.

Indien orale anticoagulantia of trombocytenaggregatieremmers voorafgaand aan de bloeding werden gebruikt, worden deze in de acute fase gestaakt. Zorgvuldige afweging door de neuroloog en eventuele andere specialisten vindt plaats voordat deze na zeven tot veertien dagen weer worden opgestart.

Een intracerebrale bloeding is geen indicatie voor behandeling met een statine

NHG standaard beroerte