Atriumfibrilleren Flashcards
Wat is paroxismaal atriumfibrilleren?
Aanvallen van atriumfibrilleren, die binnen zeven dagen spontaan herstellen. Deze aanvallen kunnen overdag ontstaan, bijvoorbeeld uitgelokt door inspanning, maar sommige patiënten krijgen juist ’s nachts, na stress of postprandiaal een aanval.
NHG standaard atriumfibrilleren
Wat is persisterend atriumfibrilleren?
De aandoening bestaat langer dan zeven dagen. Wanneer de aandoening langer dan een jaar bestaat op het moment dat besloten wordt om het beleid te richten op cardioversie, spreken cardiologen van langdurig persisterend atriumfibrilleren.
NHG standaard atriumfibrilleren
Wat is permanent atriumfibrilleren?
De aandoening bestaat langer dan zeven dagen en de ritmestoornis wordt door patiënt en arts geaccepteerd. Er wordt geen poging tot cardioversie (meer) ondernomen.
NHG standaard atriumfibrilleren
Hoelang moet je aannemen dat atriumfibrilleren bestaat wanneer het begin niet duidelijk aangegeven kan worden?
Wanneer bij een patiënt voor het eerst atriumfibrilleren wordt vastgesteld en geen duidelijk begin kan worden aangegeven, moet worden aangenomen dat het langer bestaat dan 48 uur.
NHG standaard atriumfibrilleren
Wat verstaat men onder orale anticoagulantia?
Cumarinederivaten (acenocoumarol, fenprocoumon) en DOAC’s: directe trombineremmers (dabigatran) en directe factor Xa-remmers (apixaban, edoxaban en rivaroxaban).
NHG standaard atriumfibrilleren
Wat verstaat men onder antitrombotische medicatie?
cumarinederivaten, DOAC’s en trombocytenaggregatieremmers (zoals acetylsalicylzuur en het daarvan afgeleide carbasalaatcalcium).
NHG standaard atriumfibrilleren
De prevalentie is hoger onder mannen of vrouwen?
De prevalentie is in alle leeftijdsklassen onder mannen hoger dan onder vrouwen. Toch is het aantal vrouwen en mannen met atriumfibrilleren ongeveer gelijk, omdat er meer oudere vrouwen zijn.
NHG standaard atriumfibrilleren
Wat is de pathofysiologie van atriumfibrilleren?
Bij een normaal hartritme depolariseert de sinusknoop het eerst. Het atriumweefsel contraheert op een gecoördineerde manier door de voortgaande depolarisatiegolf vanuit de sinusknoop. Vervolgens wordt de AV-knoop geactiveerd. Deze geeft de prikkel met vertraging, via de bundels van His, door aan de ventrikels, zodat die zich gecoördineerd kunnen samentrekken.
Bij atriumfibrilleren zijn in de atria meerdere kringstroompjes aanwezig, die door elkaar heen lopen en elkaar uitdoven of versterken, resulterend in een zeer snelle en onregelmatige activering van de atria. Er is geen samenhangende contractie; de atria staan functioneel stil. Tegelijkertijd wordt de AV-knoop zeer snel en onregelmatig geactiveerd. Hoewel de AV-knoop niet alle prikkels doorgeeft, is de ventrikelfrequentie meestal hoger (100 tot 160 slagen per minuut) dan bij een sinusritme en volledig onregelmatig.
NHG standaard atriumfibrilleren
Waar en waardoor ontstaan thrombi in het hart en wat zijn de gevolgen?
Door stase van het bloed, in het bijzonder in het hartoor van het linkeratrium, kunnen daar trombi ontstaan, met embolieën als mogelijk gevolg. Deze embolieën komen in 70% van de gevallen in de hersenen terecht. Dit mechanisme is de belangrijkste oorzaak voor het verhoogde risico op trombo-embolieën bij atriumfibrilleren.
NHG standaard atriumfibrilleren
Waarom is atriumfibrilleren moeilijker te converteren naar sinusritme wanneer het langer bestaat?
Atriumfibrilleren veroorzaakt veranderingen van de myocardcellen, waardoor de stoornis in stand wordt gehouden. Deze veranderingen zijn waarschijnlijk verantwoordelijk voor paroxismaal atriumfibrilleren dat na verloop van tijd overgaat in persisterend atriumfibrilleren. Dit is tevens de verklaring waarom atriumfibrilleren moeilijker naar sinusritme te converteren is naarmate het langer bestaat.
NHG standaard atriumfibrilleren
Wat zijn risicofactoren die gerelateerd zijn aan atriumfibrilleren?
Een aantal factoren is gerelateerd aan atriumfibrilleren. Bekende, vaak moeilijk te beïnvloeden, risicofactoren zijn hartklepafwijkingen, hartfalen, hypertensie, diabetes mellitus en ischemische hartziekten. De relatie tussen hartfalen en atriumfibrilleren is complex. Enerzijds kan atriumfibrilleren het gevolg zijn van hartfalen. Anderzijds kan atriumfibrilleren hartfalen veroorzaken of verergeren door het ontbreken van boezemcontracties en door verminderde vulling van de ventrikels als gevolg van het snelle, onregelmatige ritme.
Daarnaast zijn meerdere, vaak reversibele, factoren bekend die atriumfibrilleren kunnen uitlokken. Zo komt atriumfibrilleren soms direct na een myocardinfarct en na hartchirurgie voor. Koorts (zoals bij een pneumonie) kan de aanleiding zijn voor atriumfibrilleren; bij het verdwijnen van de koorts herstelt het sinusritme zich in het algemeen weer. Anemie, (acuut fors) alcoholgebruik, koffie, drugs en sommige medicijnen (waaronder bètasympathicomimetica, overdosering levothyroxine, corticosteroïden) kunnen eveneens atriumfibrilleren uitlokken, vooral bij jonge mensen. Ook hyper-thyroïdie kan met atriumfibrilleren gepaard gaan, evenals fysieke inspanning of psychische stress. In deze situaties kan atriumfibrilleren overgaan in een normaal sinusritme na het wegnemen van de uitlokkende factor.
Verder kan atriumfibrilleren optreden bij een groot aantal zeldzame aandoeningen, zoals metabole stoornissen en congenitale hartafwijkingen. Van een aantal factoren is een associatie met atriumfibrilleren vastgesteld, maar het is niet duidelijk of het om een oorzakelijk verband gaat.
NHG standaard atriumfibrilleren
Wat verstaat men onder lone atrial fibrillation?
Indien bij atriumfibrilleren geen onderliggende causale pathologie wordt gevonden, spreekt men van lone atrial fibrillation. Deze diagnose kan alleen na cardiologisch onderzoek worden gesteld.
NHG standaard atriumfibrilleren
Vanaf wanneer is het risico op trombo-embolieën verhoogd bij mensen met atriumfibrilleren?
Het risico op trombo-embolische complicaties is bij een eerste manifestatie van atriumfibrilleren gedurende de eerste 48 uur evenmin verhoogd. Patiënten met paroxismaal atriumfibrilleren of atriumfibrilleren dat langer dan 48 uur duurt, hebben echter gemiddeld ongeveer een vijfmaal zo hoog risico op trombo-embolische complicaties, vooral op een ischemisch CVA, als patiënten zonder atriumfibrilleren.16) Soms is een acute arteriële afsluiting van de onderste extremiteit of van de darmen de uitingsvorm van een trombo-embolie. Naast het verhoogde risico op trombo-embolie hebben patiënten met atriumfibrilleren een kortere levensverwachting dan patiënten zonder atriumfibrilleren.
NHG standaard atriumfibrilleren
Wat bepaald in belangrijke mate de grootte van het risico op trombo-embolische complicaties?
De aanwezigheid van comorbiditeit bepaalt in belangrijke mate de grootte van het risico op trombo-embolische complicaties. Bij patiënten met atriumfibrilleren en een (tegenwoordig zeldzame) reumatische klepafwijking is dit risico sterk verhoogd in vergelijking met de algemene bevolking. Voor patiënten met atriumfibrilleren zonder reumatische klepafwijkingen zijn de sterkste voorspellers voor het optreden van een ischemisch CVA een eerder doorgemaakt CVA of TIA en leeftijd boven de 75 jaar. In mindere mate vergroten een leeftijd boven de 65 jaar, hypertensie, vaatlijden (zoals doorgemaakt myocardinfarct en perifeer arterieel vaatlijden), hartfalen, diabetes mellitus en vrouwelijk geslacht het risico op een ischemisch CVA. Het risico op een ischemisch CVA kan ingeschat worden met behulp van de CHA2DS2-VASc-score.
NHG standaard atriumfibrilleren
Wat is het risico op een iCVA bij atriumfibrilleren zonder antitrombotische behandeling (laagste en hoogste waarde afhankelijk van de risicofactoren)?
Het risico op een ischemisch CVA zonder antitrombotische behandeling loopt op van minder dan 1% per jaar bij patiënten jonger dan 60 jaar zonder risicofactoren tot meer dan 12% bij patiënten ouder dan 75 jaar met meerdere risicofactoren. Patiënten met paroxismaal atriumfibrilleren lopen een even hoog risico als patiënten met persisterend of permanent atriumfibrilleren.
NHG standaard atriumfibrilleren
Tot wanneer heeft een patiënt na cardioversie nog een verhoogd risico op een trombo-embolie?
Een patiënt met langer bestaand atriumfibrilleren heeft tijdens en in de eerste vier weken na cardioversie nog een verhoogd risico op trombo-embolische complicaties. Soms wordt ook na die tijd de antitrombotische medicatie gecontinueerd, vooral bij een hoog risico op (paroxismaal) recidiveren van het atriumfibrilleren.
NHG standaard atriumfibrilleren
In hoeveel procent van de gevallen gaat atriumfibrilleren spontaan over in sinusritme?
Atriumfibrilleren dat op het moment van diagnose korter dan 48 uur bestaat gaat in meer dan de helft van de gevallen weer spontaan over in een sinusritme.
NHG standaard atriumfibrilleren
Hoelang moet men met antistolling behandelen alvorens een cardioversie uit te mogen voeren?
Voor (elektrische of medicamenteuze) cardioversie bij atriumfibrilleren dat langer dan 48 uur bestaat, is antistolling door middel van orale antico-agulantia gedurende drie tot vier weken voorafgaand aan de behandeling nodig. Bij korter bestaand atriumfibrilleren is dat niet nodig.
NHG standaard atriumfibrilleren
De prognose van patiënten die cardioversie ondergaan hebben is beter dan van degenen die dat niet hebben. Waar/niet waar?
Niet waar.
Onderzoeken maken echter duidelijk dat met betrekking tot symptomen en prognose (herhaalde) cardioversie geen verbetering geeft in vergelijking met een behandeling waarbij de ventrikelfrequentie wordt verlaagd.
NHG standaard atriumfibrilleren
Wat is de recidiefkans binnen een jaar?
Zo heeft slechts 30 tot 50% van de patiënten met persisterend atriumfibrilleren één jaar na elektrische cardioversie nog een sinusritme, ondanks ondersteunende medicatie.
NHG standaard atriumfibrilleren
Waar staat CHA2DS2VASc voor?
Letter Kenmerk Score
C Hartfalen (Congestive heart failure) 1
H Hypertensie 1
A2 Leeftijd = 75 jaar (Age) 2
D Diabetes mellitus 1
S2 CVA/TIA/trombo-embolie ( Stroke) 2
V Vaatlijden 1
A Leeftijd 65-74 jaar (Age) 1
Sc Vrouwelijk geslacht (Sex category) 1*
*Geldt niet als vrouwelijk geslacht de enige risicofactor is.
NHG standaard atriumfibrilleren
Hoe interpreteert men de CHA2DS2VASc?
Bij een totaalscore van 0 is sprake van een laag risico op een ischemisch CVA (ongeveer 0,5% per jaar), bij 1 een matig risico (ongeveer 1%) en bij 2 of hoger een hoog risico (oplopend tot meer dan 12%; gemiddeld ongeveer 5%).
NHG standaard atriumfibrilleren