1B3 week 11 HC 2 & 3 Fibrose Flashcards

1
Q

Wat bevat de type 2 pneumocyt?

A

Surfactant proteïne (SP-C of SP-A2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe heten de beschermende uiteinden van het DNA?

A

Telomoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat doet telomerase?

A

Maakt de telomeren langer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de fibrotic march?

A

Dingen die de kans op fibrose vergroten

- Leeftijd, schade aan genen, longbeschadiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe kan er longschade ontstaan?

A

Roken, milieu, werk, ontsteking, medicatie, virussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat doen type 2 pneumocyten?

A

Surfactant productie, proliferatie tot type 1 pneumocyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke stof komt vrij bij rek op fibrotische longen en wat is het gevolg hiervan?

A

TGF-b tussen cel en matrix

- meer fibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar zit fibrose meestal?

A

Subpleuraal en basaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waaruit bestaat de pathogenese van fibrose?

A
  1. Type 2 pneumocyten senescent (slaapstand)
  2. Tekort aan type 1 pneumocyten na schade
  3. Fibroblasten -> myofibroblasten -> collageen
  4. Fibrose -> tractie -> nog meer fibrose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke fibrose remmers zijn er?

A

Nintedanib en pirfenidon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is clubbing?

A

Krommende nagels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe ontstaat idiopatische pulmonale fibrose?

A

Door aanleg en longschade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat gebeurt er in de alveolus na beschadiging?

A
  1. ADS (soort hemostase)
  2. Inflammatie
  3. Proliferatie (fibroblasten -> myofibroblasten)
  4. Remoddeling (STOP-signaal)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gaat er mis bij fibrose?

A

Er is geen STOP-signaal waardoor verlittekening door blijft gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het gevolg van restrictie door fibrose?

A

Afname TLC, FEV1, TLCO, KCO en longcompliantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe maak je onderscheid tussen intrinsieke oorzaken en extrinsieke/neuromusculaire oorzaken van restrictie?

A

KCO

17
Q

Wat is de KCO?

A

Krogh factor: TLCO/Va

- gecorrigeerd voor dikte van het membraan

18
Q

Wat is het gevolg van fibrose?

A

Elastische arbeid neemt toe door daling compliantie

- Oppervlakkige, snelle ademhaling

19
Q

Hoe heet een ‘band’ om de longen en hoe ontstaat deze?

A

Pleurazwoerd

- Na pneunomie

20
Q

Wat zijn voorbeelden van restricties met normale KCO?

A

Pleurazwoerd, ziekte van Pompe, diafragma paralyse, scoliose, zwangerschap

21
Q

Wat kunnen gevolgen zijn van ernstige scoliose?

A

Hypoxemie, grotere ademarbeid, verhoogde druk longarteriën

22
Q

Wat gebeurt er bij roken voor een longfunctie onderzoek?

A

Functie wordt onderschat

- CO uit sigaret is aan Hb gebonden

23
Q

Wat heeft invloed op het capillaire bloedvolume van de longen?

A
  • Inspanning (positief)
  • Liggen (positief)
  • Zware maaltijd (negatief)
  • Diepe inademing (positief)
  • Stijging omgevingstemperatuur (negatief)
24
Q

Wat is een kenmerk van neuromechanisme restrictie?

A

Vergroot reservevolume

25
Q

Welke tests worden vaak gedaan bij mensen met fibrose?

A

6MWT en borgscore