Words One Flashcards
1
Q
schending
A
breach; violation
2
Q
uitgevoerd
A
executed
3
Q
aangespannen
A
to tightened;
4
Q
de plicht
A
duty
5
Q
voorlichten
A
to educate
6
Q
eigenlijk;
A
basically; actually
7
Q
ingezet
A
deployed
8
Q
verrassing
A
surprise
9
Q
toetsen
A
test; touch
10
Q
de schending
A
breach; violation
11
Q
ergens
A
somewhere
12
Q
de zoektocht
A
a quest; search
13
Q
voorkomen; komt voor
A
occurs;
14
Q
afschaffen
A
to abolish
15
Q
de botsing
A
collision
16
Q
botsen
A
to collide
17
Q
omgaan met
A
to handle
18
Q
lijken
A
to seem
19
Q
afluisteren
A
to monitor; to overhear
20
Q
inlichting dientst
A
intelligence service
21
Q
uitvoeren
A
to perform; to export
22
Q
raken
A
to hit; affect
23
Q
behoorlijk
A
sound (behavior); properly
24
Q
steunen
A
to support
25
de belangstelling
interest; concern
26
aanklager
prosecuter; accuser
27
de vraagteken
questionmark
28
neerzetten
put down
29
verhoren
to interrogate; to grant
30
vastzitten
detained
31
het schuim
foam, scum
32
degelijk
sound; solid; substantial
33
betrekkelijk
relative; comparative
34
de woestijn
dessert
35
terechtkomen
to end up (on its place);
36
verzamelen
to gather; collect;
37
optrekken
accelerate
38
opstellen
draft;set up
39
steeds
ever;
40
invoeren
enter;input
41
ongekkende
unknown
42
verdacht
suspicious
43
aantreden
to appoint; to line up
44
evenwichten
equalibria
45
lanceren
launched
46
het beleid
policy
47
behoren tot;
to pertain to
48
toebehoren
attachments; to belongto
49
de aanleiding
occasion; reason
50
de aanklacht
indictment
51
oproepen
to urge; call to; evoke
52
toe zijn aan
to be ready for ( a cup of coffee)
53
uitlating
statement
54
aansturen
to direct, to control
55
strafblad
criminal record
