TR les 2 Flashcards
one guy
de een
to figure, to mean
menen - meende - meenden - gemeend
to say
zeggen - zei, zegde - zeien,zegden - gezegd
therefore, because
daarom
somewhere
ergens
by now
intussen
in reality
in werkelijkheid
just like
evenals
actually, really in reality
eigenlijk
nowhere
nergens
to be
zijn - was - waren - geweest
regular
gewone
skates
skates
at last
laatst
to know
kennen - kende - kenden - gekend
to be able to, can
kunnen - [kan - kunt - kan] - kon - konden - gekund
narrow
smal - smalle
to see
zien - [zie - ziet - ziet] - zag - zagen - gezien
to go
gaan - [ga - gaat gaat] - ging - gingen - gegaan
to fall
vallen - [ val - valt - valt] - viel - vielen - gevallen
to live
wonen - [woon - woont -woont] - woonde - woonden - gewoond
actually, indeed, for that matter
overigens, trouwens
part, parts
deel - delen
to sail
zeilen
so much
zoveel
to hear
horen - [hoor-hoort-hoort] - hoorde - hoorden - gehoord
to speak
spreken - [spreek - spreekt - spreekt] - sprak - spraken - gesproken
to ask
vragen - [vraag - vraagt - vraagt] - vroeg - vroegn - gevraagd
will, would
willen - [wil - wilt - wil] - wou - wouden - gewild
to believe
geloven - geloof
lake
de meer
not important [uitdrukking]
dat doet er niet toe