TR les 2 Flashcards
1
Q
one guy
A
de een
2
Q
to figure, to mean
A
menen - meende - meenden - gemeend
3
Q
to say
A
zeggen - zei, zegde - zeien,zegden - gezegd
4
Q
therefore, because
A
daarom
5
Q
somewhere
A
ergens
6
Q
by now
A
intussen
7
Q
in reality
A
in werkelijkheid
8
Q
just like
A
evenals
9
Q
actually, really in reality
A
eigenlijk
10
Q
nowhere
A
nergens
11
Q
to be
A
zijn - was - waren - geweest
12
Q
regular
A
gewone
13
Q
skates
A
skates
14
Q
at last
A
laatst
15
Q
to know
A
kennen - kende - kenden - gekend