TR les 12 Flashcards
1
Q
to create, to scape
A
scheppen - [$schep] schiep-schiepen-geschapen-
2
Q
patch,piece
A
stuk, stukken
3
Q
around them
A
eromheen
4
Q
to fly
A
vliegen - [] - vloog - vlogen - gevlogen
5
Q
dikes
A
de dijken
6
Q
canals
A
de kanaal, kanalen
7
Q
water level
A
de waterstand
8
Q
with the help (of)
A
met behulp (van)
9
Q
to arrive, to gainweight
A
aankomen (op) - [kom aan] - kwam aan - kwamen aan - aangekomen
10
Q
sea level
A
de zeespiegel
11
Q
to realize
A
zich realiseren - [$realiseer]
12
Q
drained
A
droogmaken - [$maak] – drooggemaakt
13
Q
this time
A
ditmaal
14
Q
with it
A
hiermee
15
Q
closed off
A
afsluiten - [sluit af,sluit af,sluit af]- sloot af- sloten af - afgesloten