TR les 23 Flashcards

1
Q

bijna 3600

A

tegen de 3600

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

misschien

A

wie weet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bij dit onderwerp

A

in dit verband

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

met

A

door middel van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

zorgen dat er ondertitels komen

A

van ondertitels voorzien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

helemaal zonder

A

zonder ook maar ��n

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vaste combinaties

A

vaste uitdrukkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

als een woord je niet bekend lijkt

A

mocht een woord je niet bekend voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat je moet doen

A

wat je te doen staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

excuses

A

neem me niet kwalijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

slecht, boos

A

kwalijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de cursus duurt nog een paar weken

A

je hebt nog enige weken te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

je moet er direct mee beginnen

A

hoog tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de belangrijkste zaken

A

in grote lijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

weet je wat je moet zeggen

A

sta je niet met je mond vol tanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

kan jij ons alles vertellen

A

zijn we bij jou aan het juiste adres

17
Q

je weet alles erover

A

je weet er alles van af

18
Q

bijna

A

zo goed als

19
Q

stoppen

A

stil vallen

20
Q

dat wil je niet

A

daar heb je geen zin in

21
Q

je wilt dat helemaal niet meer

A

je hebt er schoon genoeg van