TR les 3 Flashcards
1
Q
may
A
mogen - [mag - mag -mag]- mocht - mochten -gemood
2
Q
can i for a moment …
A
Mag ik die even?
3
Q
day out
A
het dagje
4
Q
guests
A
gasten, gaast
5
Q
set up, organise, manage
A
regelen
6
Q
on foot
A
te voet
7
Q
to seem, to appear
A
lijken- leek -leken-geleken
8
Q
more pleasant
A
prettiger
9
Q
to rent
A
huren$ huur
10
Q
station
A
het station
11
Q
starting point
A
het uitgangspunt
12
Q
origins
A
het ontstaan
13
Q
around
A
rondom
14
Q
to become, to get, to turn (into)
A
worden -[woord]werd -werden - geworden
15
Q
trade city
A
handelsstad
16
Q
just a moment
A
ogenblikje
17
Q
only, just
A
pas
18
Q
nevertheless, indeed, however
A
toch
19
Q
thanks to
A
dankzij
20
Q
to find
A
vinden - vond-vonden-gevonden
21
Q
moist
A
vochtig
22
Q
since then
A
sindsdien
23
Q
to be called
A
heten - [heet-heet-heet]- heette-hetten -geheten