TR les 21 Flashcards
1
Q
het ging goed
A
het ging voor de wind
2
Q
golden
A
gouden
3
Q
marsh
A
moeras (het)
4
Q
richest
A
rijkste
5
Q
de meest bekende voetballer van Nederland
A
Nederlands bekendste voetballer
6
Q
disadvantage
A
nadeel (het)
7
Q
boats
A
boten
8
Q
dat was logisch
A
dat lag voor de hand
9
Q
because
A
aangezien
10
Q
ideal
A
ideale
11
Q
transport
A
transport (het)
12
Q
technologies
A
technieken
13
Q
manufactured
A
vervaardigden
14
Q
binoculars
A
kijkers
15
Q
instruments
A
instrumenten
16
Q
skills
A
vaardigheden
17
Q
spread
A
verspreidden zich
18
Q
were able to
A
konden
19
Q
stayed
A
bleven
20
Q
bought
A
kochten
21
Q
grain
A
graan (het)
22
Q
Poland
A
Polen
23
Q
Scandinavia
A
Scandinavi�
24
Q
sold
A
verkochten
25
salt
zout (het)
26
wine
wijn (de)
27
oceans
wereldzee�n
28
Asia
Azi�
29
started
begon
30
pepper
peper (de)
31
spices
kruiden
32
added (to)
kwamen (bij)
33
cotton
katoen (het)
34
silk
zijde (de)
35
gold
goud (het)
36
cocoa
cacao (de)
37
routes
routes
38
fresh
vers
39
food
voedsel (het)
40
take on board
in slaan
41
store
bewaren
42
demand
vraag (de)
43
settlements
vestigingen
44
India
India
45
laid
legden
46
colonial
koloniale
47
museums
musea
48
paintings
schilderijen
49
immigration
immigratie (de)
50
contribution
bijdrage (de)
51
development
ontwikkeling (de)
52
refugees
vluchtelingen
53
immigrants
immigranten
54
Jews
joden
55
Portugal
Portugal
56
arrival
komst (de)
57
stimulated
stimuleerde
58
spiritual
geestelijk