TR les 33 Flashcards
1
Q
tussen 12 en 2 uur
A
tussen de middag
2
Q
park
A
park (het)
3
Q
extensively
A
uitvoerig
4
Q
growing
A
opgroeiende
5
Q
elderly
A
bejaarde
6
Q
past
A
gepasseerd
7
Q
on her own
A
zelfstandig
8
Q
het levert je veel werk op
A
je hebt er je handen vol aan
9
Q
cheerful
A
opgewekt
10
Q
knee
A
knie (de)
11
Q
ze heeft last van haar knie
A
heeft het aan haar knie
12
Q
tired
A
moe
13
Q
physically
A
lichamelijk
14
Q
walker
A
rollator (de)
15
Q
slide
A
schuiven
16
Q
ze redt zich wel
A
laat haar maar schuiven
17
Q
loses
A
raakt kwijt
18
Q
as
A
naarmate
19
Q
mistook
A
vergiste zich
20
Q
front door
A
voordeur (de)
21
Q
mad
A
kwaad
22
Q
key
A
sleutel (de)
23
Q
fit
A
paste