Week 4: HC.3 Osmoregulatie versus volumeregulatie Flashcards
Osmoregulatie?
natriumconcentratie > mmol/L
beïnvloedt osmolaliteit
Volumeregulatie?
natriumhoeveelheid > mmol
beïnvloedt bloedvolume en dus bloeddruk
Heeft voorrang op osmoregulatie > bij extreme gevallen controle volledig aan volumeregulatie
ANP?
atriaal natiuretisch peptide > stofje in atrium dat natriurese geeft bij verhoogde atriumdruk
Baroreceptoren?
meten effective circulating volume (ECV) > RAAS-systeem, symp ZS, AVP(ADH) en ANP
Osmolaliteit?
is ongeveer 2x [plasma Na]
Osmoreceptoren?
meten plasma osmolaliteit > dorstprikkel en AVP(ADH)
Concentratieverdeling in lichaam?
weinig H2O in bloed, veel in interstitium > concentratie heel snel zelfde
Wat is er aan de hand bij nierinsufficiëntie?
renale deel osmoregulatie werkt niet
hypernatremie op te lossen door veel te drinken
hyponatremie niet echt op te lossen
Cardiale respons op dalend ECF?
atriale rekreceptoren > minder ANP > remming natriumexcretie
RAAS?
Angiotensinogeen in lever, renine uit nieren zet dat om in angio 1, vervolgens zet ACE uit de longne dat om tot angio 2 > activeert hypothalamus > extra dorst en ADH
In bijnier: angio 2 zorgt voor aldosteron afgifte > extra natriumresorbtie
Regulatie bloeddruk?
vasoconstrictie door angio 2of toename HMV/CO door verhogen extracellulair volume
Juxtaglomerulaire apparaat?
macula densa; renine producerende cellen rondom afferente arteriole
functie: productie renine en TGF
Effecten aldosteron?
distale natrium reabsorbtie; activatie Na/K ATPas
Baroreceptoren?
snelle korte termijn veranderingen > vasoconstrictie, toename contractiliteit en HF en afgifte renine