Week 1: HC.6 Transport bloedgassen Flashcards

1
Q

Hoe zit het met zuurstof en CO2 transport?

A

heel weinig opgelost in bloed, hemoglobine doet meeste werk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hemoglobine?

A

rood eiwit in erytrocyten (draagt dus niet bij aan colloïd osmotische druk);
tetrameer: meestal 2 alfa en 2 beta subunits (globines) In elke subunit zit een heemgroep met een Fe-ion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

OxyHb?

A

als zuurstof aan Hb is gebonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

MetHb?

A

geoxydeerd Hb (Fe3+ ipv 2+) > zuurstof kan dan niet meer binden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Drie soorten hemoglobine?

A
  • HbA1 = a2b2 (97%)
  • HbA2 = a2d2 (2%)
  • HbF (foetaal) = a2y2 (1%) > bindt O2 beter dan HbA1
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe wordt affiniteit van Hb voor zuurstof geregeld?

A

Zuurstof bindt onder niet optimale hoek aan ijzer in Hb, komt door allosterische hindering door histodinegroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Zuurstofafgifte bij toename behoefte?

A

door daling pO2 > groter afgifte O2 van Hb

affiniteit Hb voor zuurstof lager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat voor verband tussen mmHg zuurstof en gebondenO2 aan hemoglobine?

A

sigmoïdaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Myoglobine?

A

is een losse beta-subunit > bindt zuurstof heel sterk = niet allosterische en heeft hyperbool verband tussen zuurstofspanning en binding, dus veel lager pO2 nodig voor loslaten zuurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

R-vorm/T-vorm?

A

relax-vorm: zuurstof is gebonden aan hemoglobine
tense-vorm: geen zuurstof gebonden
na 1 O2 molecuul binding, gaan de volgende bindingen makkelijker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarvan is de vorm van Hb afhankelijk?

A

van 2,3-BPG > negatief geladen zuur, is product uit zijtak van glycolyse > als het bindt aan Hb wordt O2 afgegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Reactie tussen Hb en 2,3-BPG?

A

Hb(O2)4 + 2,3-BPG => deoxyHb.BPG + 4O2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Verschil myoglobine en hemoglobine?

A

Myo: 1 heemgroep, in spier, O2 opslag
Hemo: 4 heemgroep, in rodebloedcel, O2/CO2 transport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bohr-effect?

A

Vormverandering van Hb-verzadigingscurve als gevolg van bijvoorbeeld een stijging van CO2 of daling van pH > bindingsaffiniteit zuurstof vermindert
CO2 en H+ kunnen namelijk binden aan Hb > zuurstofafgifte wordt vermakkelijkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Reactie voor ontstaan bicarbonaat?

A

CO2 + H2O >/< H2CO3 >/< HCO3-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Snellere reactie om bicarbonaat te maken?

A

CO2 + OH- >/< HCO3-

oiv enzym genaamd koolzuuranhydrase

17
Q

Wat gebeurt er met bicarbonaat in erytrocyt?

A

bicarbonaat ontstaan in erytrocyt wordt via exchanger verwisselt met Cl-. Voor iedere OH- gebruikt in reactie komt er ook een H+ in de cel (vanuit H2O) > wordt weggevangen door binding van Hb. Binding H+ aan Hb zorgt ervoor dat Hb O2 loslaat.

18
Q

Verworven aandoeningen?

A
  • anemie = bloedarmoede: minder erytrocyten, normale Hb
  • carboxyhemoglobine = CO vergiftiging > bindt 250x sterker aan Hb > zuurstof kan minder binden en laat moeilijker los
  • MetHb = oxidatie Fe2+ naar Fe3+ > geen O2 binding (wordt altijd wel beetje gevormd)
19
Q

Druk-volume grafiek bij anemie?

A

sigmoïdaal verband, ligt alleen lager dan normale lijn

20
Q

Grafiek bij carboxyhemoglobine?

A

hyperbole grafiek > pO2 dalen naar 10mmHg voor O2-afgifte

21
Q

Aangeboren aandoeningen?

A
  • afwijkend beta-globine (sikkelcelanemie) (Hb moleculen klitten aan elkaar > verstoring capillaire netwerken)
  • ontbreken beta-globine of alfa-globine (Hb uit alleen alfa bv; vorm erytrocyten afwijkend, worden sneller afgebroken > tekort erytrocyten > anemie-achtige klachten)
22
Q

pH?

A

ook bloedgaswaarde ; nauw samen met pCO2

23
Q

Perifere chemosensoren?

A

aortaboog, sinus carotis > monitoren pO2, pCO2 en pH (gevoeligheid voor pO2 beïnvloed door pCO2 en pH) > prikkeling glomuscellen door verlaging pO2 > kaliumkanalen geremd > prikkels riching CZS

24
Q

Centrale chemosensoren?

A

in hersenstam: meten allen pCO2 > bloed-hersenbarriere houdt ionen tegen > pCO2 zorgt voor verandering pH in hersenvocht, dit kan worden gemeten door chemoreceptoren

25
Q

Hypoventilatie?

A

pO2 omlaag, pCO2 omhoog, pH omlaag > respiratoire acidose

26
Q

Hyperventilatie?

A

pO2 omhoog, pCO2 omlaag, pH omhoog > respiratoire alkalose