Tentamen vragen (open) Flashcards
wat is de naam van het glycoproteïne uitsteeksel op het HIV virus?
gp120
wat wordt bedoeld met X4-trope virussen?
Dit zijn HIV virussen die, naast de CD4 receptor (1p), alleen de CXCR4 co-receptor (2p) kunnen gebruiken om CD4+
cellen te kunnen infecteren.
welke type cellen wordt vooral door X4-trope virussen geïnfecteerd?
lymfocyten
welke immuunglobuline isotype zorgt voor mestcelactivatie?
IgE
beschrijf 3 processen die plaatsvinden tijdens de vasculaire reactie
- Netto verwijding van de vaten.
- Vertraging van de bloedstroom.
- Uittreden van eiwitten/ Uittreden van ontstekingscellen
noem 3 testen die gebruikt worden om een latente infectie met M. tuberculosis aan te tonen
Quantiferon, T-spot/ELISPOT, Mantoux
Je bent onderzoeker en wilt gentherapie toepassen m.b.v. de Crispr/Cas techniek in
CD4+ T cellen van HIV-geïnfecteerde patiënten.
1 Wat is het meest logische doelwitgen van deze gentherapie? (1p)
2 Wat is het gevolg voor de cellen waarop de gentherapie is toegepast, ervan
uitgaand dat de techniek succesvol is? (2p)
1 CCR5
2 cellen worden resistent voor HIV infectie (receptor ontbreekt)
Waarom veroorzaken DNA-virussen veel vaker een latente infectie dan RNA-
virussen?
Omdat een DNA-virus meestal geïncorporeerd wordt in het genoom (DNA) van de gastheercel (2p) voor de replicatie van
het virus en daardoor vervolgens aanwezig blijft in die cellen (1p)
Is het waarschijnlijk dat hier sprake is van een acute bacteriële tonsillitis?
nee conjuctivitis, hoesten en snotterig duiden op virale infectie
Noem twee factoren in de vaatwand die essentieel zijn voor het bevorderen
van de plaquevorming
- activatie van het endotheel / productie van cytokinen die het endotheel activeren (1p)
- expressie van adhesiemoleculen door endotheelcellen (1p)
- productie van chemokinen die immigratie van monocyten en T-lymfocyten bevorderen (1p)
Noem twee punten waarop secretoir IgA verschilt van IgA dat in serum
aanwezig is
- Secretoir IgA is een dimeer (dus heeft 4 Ag-bindingsplaatsen ipv 2).
- Secretoir IgA heeft een J-keten.
- Secretoir IgA bevat een secretoire component.
- Secretoir IgA is beter beschermd tegen afbraak door enzymen.
Evt: Secretoir IgA bestaat vaker uit IgA2
in externe secreten bevindt zich secretoir IgA, dat op een aantal punten verschilt van IgA dat in serum aanwezig is. Zo bevat secretoir IgA
een J-keten en een secretoire component.
1. Door welk celtype wordt de secretoire component geproduceerd? (1p)
2. Wat is de functie van de secretoire component? (1p
- (mucosale) epitheelcellen (1p)
- Bescherming tegen afbraak door proteolytische enzymen (1p
Het celtype dat bij uitstek geschikt is om naïeve CD4+ T-lymfocyten te activeren is de folliculair dendritische cel. Dit celtype is vooral
aanwezig in de medulla van de lymfeklier. Een belangrijk cytokine dat enkele dagen na activatie door de T-lymfocyt wordt uitgescheiden is
IL-1. Dit cytokine is ook nodig voor proliferatie van de T-lymfocyten zelf.
wat zijn de onjuiste begrippen
fDC -> DC
medulla -> paracortex
enkele dagen -> direct
IL-1 -> IL-2
Je bent huisarts en ziet een 18-jarige man op je spreekuur in verband met een gezwollen klier in de hals, sinds één week.
Noem drie bevindingen bij lichamelijk onderzoek die je richting geven bij het opstellen van de differentiaal diagnose.
Meetgrootte van de klier
Is de klier vast of week?
Los van de omgeving?
Rode keel met wit beslag (aspect van de keel / tonsillen)
Andere vergrote klieren in hals, oksels, liezen
Vergrote milt
Wondjes in gelaat aan de kant van de klier
Huiduitslag
Kattenkrablaesies op onderarmen
Binnen de immunologie kan onderscheid worden gemaakt tussen de innate en de adaptieve immuunrespons. Bij de adaptieve
immuunrespons kunnen vervolgens ook twee typen worden onderscheiden.
1. Benoem deze twee typen. (1p)
2. Welk van deze twee typen is het belangrijkst bij het opruimen van HIV-geïnfecteerde cellen? (1p)
3. Welke leukocyten zijn hiervoor het meest belangrijk?
- Humoraal en cellulair (1p)
- Cellulair (1p)
- CD8+ T-cellen (CTL
en Nederlandse patiënt die niet recent in het buitenland is geweest, presenteert zich met het beeld van een meningo-encefalitis op de
SEH. Je neemt een liquor af.
Welke testen moet je in eerste instantie aanvragen? (3p)
Noem er drie
HSV, VZV, enterovirus
Geef voor elk van de casus 1 t/m 5 aan, welk van de twee genoemde diagnostische methoden het best is. (3p)
Casus Diagnostische methode
1 Een 54-jarige man die een harttransplantatie moet ondergaan. Indien hij
nooit Toxoplasmose
heeft doorgemaakt maar de donor wel, moet hij profylaxe krijgen na de
transplantatie.
PCR sputum / serologie
2 Een 3-jarige jongen met dunne ontlasting waarbij de huisarts denkt aan
Giardiasis.
Microscopie feces / Kweek feces
3 Een 5-jarig, ongevaccineerd meisje dat sinds een paar dagen langdurige
hoestbuien heeft, waarbij kinkhoest in de omgeving voorkomt.
Serologie / PCR keelwat
4 Een neonaat met verdenking Staphylococcal Scalded Skin Syndrome
(SSSS, een door toxinen van S. aureus veroorzaakt ziektebeeld waarbij
ernstige vervellingen van de huid ontstaan) .
Wattenstok van de huid voor kweek op S.
aureus / Wattenstok van de huid voor PCR op
toxinen
5 Een 50-jarige man met verdenking op een pneumokokken pneumonie. Sputumkweek / Microscopie sputum
- serologie
- kweek feces
3 PCR keelwat
4 wattenstok van de huid voor PCR op toxinen - sputumkweek
Een bacteriële verwekker kan in het diagnostisch microbiologisch laboratorium vaak geïdentificeerd worden aan de hand van de vorm en de
Gram kleuring.
Hieronder staan vier mogelijke bacteriële ziekteverwekkers:
Moraxella
Clostridium
Staphylococcus
Streptococcus
Bekijk onderstaande tabel, en geef aan welk van de vier ziekteverwekkers op plek 1 genoemd moet worden, welke op plek 2
etc. (3p)
Elke ziekteverwekker moet 1x genoemd worden.
Vorm Gram kleuring Ziekteverwekker
Cocci in ketens Paars 1
Cocci in trossen Paars 2
Duplococci Rood / Roze 3
Staven Paars 4
- streptococcus
- staphylococcus
- moraxella
- clostridium
Een 37-jarige patiënt wordt opgenomen wegens dehydratie bij sinds enkele dagen bestaande waterdunne, bloederige diarree. Hij heeft
daarbij buikkrampen en een temperatuur van 37.8 graden Celsius. Hij is een maand geleden teruggekomen van een vakantie in Tanzania,
waar hij een rondreis van twee weken gemaakt heeft.
Verschillende vormen van diagnostiek op verschillende verwekkers zijn:
Parasitaire verwekkers
1. PCR Entamoeba histolytica
2. Microscopie Giardia lamblia
Bacteriële verwekkers
3. PCR Salmonella
4. PCR Shigella
5. PCR Campylobacter
6. PCR toxine producerende E. coli (ETEC) (reizigersdiarree)
Virale verwekkers
7. PCR norovirus
Geef voor elk van de diagnostische testen, aangeduid met de nummers 1 t/m 7 aan, of je deze moet inzetten of achterwege
laten. (
inzetten: 1, 3, 4, 5
weglaten: 2, 6, 7
e bent arts-microbioloog. Er is een keelkweek ingestuurd naar het laboratorium medische microbiologie. De klinische gegevens die de
huisarts heeft genoteerd zijn als volgt: “10-jarige jongen, hevige acute keelpijn. Temp 38.9 graden Celsius, algehele malaise, snotterig,
hoesten, conjunctivitis. Differentiaal diagnose: virale bovenste luchtweginfectie, acute bacteriële tonsillitis”.
De analist bespreekt na 24 uur de kweek met je: ze heeft vergroenende en beta-hemolytische streptokokken gezien die er ongeveer
evenveel in zaten, en alleen een reinstrijk gemaakt van de beta-hemolytische streptokok. Dit blijkt een beta-hemolytische streptokok groep A
(Streptococcus pyogenes) te zijn.
1. Waarom heeft de analist alleen een reinstrijk gemaakt van de hemolytische streptokok en niet van de vergroenende
streptokok? (2p)
2. Wordt de diagnose “acute bacteriële tonsillitis” hiermee bevestigd? Waarom wel/niet? (1p) Passen de klachten bij de
bevinding uit de kweek?
- Hemolytische streptokokken kunnen acute bacteriële tonsillitis veroorzaken (1 pt); vergroeners zijn commensale (of residente) flora (1 pt).
- Nee, het aantonen van S. pyogenes kan wijzen op dragerschap. (1 pt). De symptomen passen nog steeds meer bij een virale infectie.
Je bent dienstdoend arts op de afdeling spoedeisende hulp. Je ziet om 23:00 uur een jongen van drie jaar die benauwdheidsklachten heeft.
Hij heeft de afgelopen middag wat gesnotterd. In de avond werd hij na enkele uren slapen benauwd wakker, de benauwdheid nam geleidelijk
toe. Hij had een temperatuur van 38.8o C. Bij onderzoek zie je een matig ziek, onrustig, roze, dyspnoeisch kind in goede algemene conditie,
met een duidelijke inspiratoire stridor en intercostaal en jugulair intrekken. Het lukt je niet om in de keel te kijken.
1. Wat zijn de twee belangrijkste differentiaaldiagnoses? (2p)
2. Geef drie klinische kenmerken die je kunnen helpen om het onderscheid te maken.
- Laryngitis subglottica (pseudocroup) (1p) en epiglottitis (1p)
- Klinisch onderscheid op basis van:Leeftijd (pseudocroup 1-4 jaar, epiglottitis 3-7 jaar)
Seizoen (pseudocroup herfst en winter, epiglottitis niet)
Bijkomende verkoudheidsverschijnselen (niet bij epiglottitis)
Stem (hees bij pseudocroup, ‘aardappel in de keel’ bij epiglottitis
Hoest (zeehondeblafhoest biij L.S., weinig of geen hoest bij epiglottitis)
Koorts (hoog bij epiglottitis, subfebriel bij L.S.)
Kwijlen, houdt kin naar voren (bij epiglottitis, niet bij pseudocroup)
Onrust (bij pseudocroup, epiglottitis zit stil, rechtop)
en 42-jarige man komt bij de MDL (maag-darm-lever) arts. Hij heeft al enige tijd pijn in de maagstreek en de huisarts heeft hem verwezen
voor een scopie (kijkonderzoek) van de maag en duodenum. De MDL-arts ziet een ulcus (zweer) in de maag en besluit biopten te nemen.
Deze biopten worden naar de afdeling Pathologie gestuurd voor onderzoek. De patholoog rapporteert een ontsteking.
1. Welk type ontsteking is hier het meest waarschijnlijk? (1p)
Wees zo volledig mogelijk in je antwoord.
De meest waarschijnlijke oorzaak van deze ontsteking is een bacterie.
2. Welk begrip (één woord) geeft aan dat de ontsteking door bacteriën wordt veroorzaakt? (1p)
3. Hoe heet de bacterie die de ontsteking bij deze man veroorzaakt?
- chronische actieve ontsteking
- infectie (dom maar oke)
- helicobacter pylori
Bij de behandeling van patiënten met B-celleukemie wordt gebruik gemaakt van therapeutische antistoffen.
Tot welk isotype zullen dergelijke antistoffen doorgaans behoren en waarom?
IgG (1p), omdat IgG o.a. kan leiden tot ADCC, CDC (complementafhankelijke cytotoxie), opsonisatie / fagocytose; al deze mechanismen kunnen
bijdragen aan het bestrijden van de leukemische cellen. (
onsillen (‘amandelen’) vormen de lymfoïde organen van de neus-keelholte. Qua opbouw zijn ze vergelijkbaar met andere lymfoïde organen
die direct aan het maag-darmkanaal zijn gelegen.
Hoe is de status van de follikels in de tonsillen (vrijwel allemaal primair, zowel primair als secundair of vrijwel allemaal
secundair)? (2p
vrijwel allemaal secundair (1p), omdat er voortdurend lichaamsvreemd antigeen wordt aangevoerd via de mond- en neusholte waartegen
immuunresponsen plaatsvinden (1p)
Een 65-jarige vrouw werd in de afgelopen periode via een intramusculaire injectie gevaccineerd met het Moderna vaccin tegen het SARS-
CoV-2 virus. Dit vaccin is gebaseerd op mRNA coderend voor het spike (S-)eiwit van het virus. Zij verdroeg deze vaccinatie in eerste
instantie prima, maar kreeg na 8 dagen wat last van een rode, iets verdikte plek op haar bovenarm, rond de plaats van de injectie. Deze
bijwerking verdween na twee dagen.
Een mogelijke verklaring is het optreden van een reactie tegen lokaal geproduceerd S-antigeen.
Welke celtypen zijn betrokken bij het optreden van deze bijwerking, er vanuitgaand dat deze verklaring juist is? (4p)
- Spiercellen en/of lokale antigeenpresenterende cellen (Mf, DC) die het virus mRNA, ook na 8 dagen nog tot expressie brengen (1p)
- Virus Ag-specifieke T-cellen die circuleren, o.a. naar de geïnjecteerde spier (1p)
- Virus Ag-specifieke T-cellen die lokaal in de spier (opnieuw) worden geactiveerd (1p)
- Lokale endotheelcellen, die geactiveerd zijn, waardoor ze de T-cellen kunnen binden en transmigratie faciliteren (1p)
- Leukocyten (m.n. neutrofiele granulocyten) die door de lokaal geactiveerde T-cellen worden gerekruteerd naar de spier
- Leg uit waarom expressie van TLR5 op het apicale oppervlak van darmepitheelcellen niet wenselijk zou zijn. (2p)
Beschrijf je antwoord in maximaal 20 woorden - Leg uit waarom expressie van TLR5 op het basale oppervlak van darmepitheelcellen juist wel wenselijk is. (2p)
- Afwezigheid van TLR5 op het apicale oppervlak voorkomt activatie door normale microbiota in de darm. OF: Aanwezigheid van TLR5 op het apicale
oppervlak van darmepitheelcellen zou zorgen voor activatie door normale microbiota in de darm. (2p) - Aanwezigheid van TLR5 op het basale oppervlak maakt herkenning van flagel-houdende, pathogene bacteriën mogelijk die door de epitheelbarrière zijn
gebroken.
Een 27-jarige man wordt door een wesp gestoken. Hij ontwikkelt vrijwel direct een heftige allergische reactie.
1. Welk immunoglobuline-isotype is verantwoordelijk voor het ontstaan van deze reactie? (1p)
De man denk dat dit de eerste keer is dat hij door een wesp wordt gestoken.
2. Is dit waarschijnlijk? (2p)
- IgE (1p)
- Nee, bij een eerste contact met antigeen worden antistoffen gevormd, die vervolgens aan de mestcel / basofiele granulocyt binden. (1p) Bij een tweede
contact met het antigeen bindt dit aan het IgE op de mestcel en volgt degranulatie van de mestcel.