Tentamen vragen (open) Flashcards

1
Q

wat is de naam van het glycoproteïne uitsteeksel op het HIV virus?

A

gp120

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat wordt bedoeld met X4-trope virussen?

A

Dit zijn HIV virussen die, naast de CD4 receptor (1p), alleen de CXCR4 co-receptor (2p) kunnen gebruiken om CD4+
cellen te kunnen infecteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke type cellen wordt vooral door X4-trope virussen geïnfecteerd?

A

lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke immuunglobuline isotype zorgt voor mestcelactivatie?

A

IgE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

beschrijf 3 processen die plaatsvinden tijdens de vasculaire reactie

A
  • Netto verwijding van de vaten.
  • Vertraging van de bloedstroom.
  • Uittreden van eiwitten/ Uittreden van ontstekingscellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

noem 3 testen die gebruikt worden om een latente infectie met M. tuberculosis aan te tonen

A

Quantiferon, T-spot/ELISPOT, Mantoux

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Je bent onderzoeker en wilt gentherapie toepassen m.b.v. de Crispr/Cas techniek in
CD4+ T cellen van HIV-geïnfecteerde patiënten.
1 Wat is het meest logische doelwitgen van deze gentherapie? (1p)
2 Wat is het gevolg voor de cellen waarop de gentherapie is toegepast, ervan
uitgaand dat de techniek succesvol is? (2p)

A

1 CCR5
2 cellen worden resistent voor HIV infectie (receptor ontbreekt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom veroorzaken DNA-virussen veel vaker een latente infectie dan RNA-
virussen?

A

Omdat een DNA-virus meestal geïncorporeerd wordt in het genoom (DNA) van de gastheercel (2p) voor de replicatie van
het virus en daardoor vervolgens aanwezig blijft in die cellen (1p)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Is het waarschijnlijk dat hier sprake is van een acute bacteriële tonsillitis?

A

nee conjuctivitis, hoesten en snotterig duiden op virale infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem twee factoren in de vaatwand die essentieel zijn voor het bevorderen
van de plaquevorming

A
  • activatie van het endotheel / productie van cytokinen die het endotheel activeren (1p)
  • expressie van adhesiemoleculen door endotheelcellen (1p)
  • productie van chemokinen die immigratie van monocyten en T-lymfocyten bevorderen (1p)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem twee punten waarop secretoir IgA verschilt van IgA dat in serum
aanwezig is

A
  • Secretoir IgA is een dimeer (dus heeft 4 Ag-bindingsplaatsen ipv 2).
  • Secretoir IgA heeft een J-keten.
  • Secretoir IgA bevat een secretoire component.
  • Secretoir IgA is beter beschermd tegen afbraak door enzymen.
    Evt: Secretoir IgA bestaat vaker uit IgA2
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

in externe secreten bevindt zich secretoir IgA, dat op een aantal punten verschilt van IgA dat in serum aanwezig is. Zo bevat secretoir IgA
een J-keten en een secretoire component.
1. Door welk celtype wordt de secretoire component geproduceerd? (1p)
2. Wat is de functie van de secretoire component? (1p

A
  1. (mucosale) epitheelcellen (1p)
  2. Bescherming tegen afbraak door proteolytische enzymen (1p
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Het celtype dat bij uitstek geschikt is om naïeve CD4+ T-lymfocyten te activeren is de folliculair dendritische cel. Dit celtype is vooral
aanwezig in de medulla van de lymfeklier. Een belangrijk cytokine dat enkele dagen na activatie door de T-lymfocyt wordt uitgescheiden is
IL-1. Dit cytokine is ook nodig voor proliferatie van de T-lymfocyten zelf.
wat zijn de onjuiste begrippen

A

fDC -> DC
medulla -> paracortex
enkele dagen -> direct
IL-1 -> IL-2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Je bent huisarts en ziet een 18-jarige man op je spreekuur in verband met een gezwollen klier in de hals, sinds één week.
Noem drie bevindingen bij lichamelijk onderzoek die je richting geven bij het opstellen van de differentiaal diagnose.

A

Meetgrootte van de klier
Is de klier vast of week?
Los van de omgeving?
Rode keel met wit beslag (aspect van de keel / tonsillen)
Andere vergrote klieren in hals, oksels, liezen
Vergrote milt
Wondjes in gelaat aan de kant van de klier
Huiduitslag
Kattenkrablaesies op onderarmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Binnen de immunologie kan onderscheid worden gemaakt tussen de innate en de adaptieve immuunrespons. Bij de adaptieve
immuunrespons kunnen vervolgens ook twee typen worden onderscheiden.
1. Benoem deze twee typen. (1p)
2. Welk van deze twee typen is het belangrijkst bij het opruimen van HIV-geïnfecteerde cellen? (1p)
3. Welke leukocyten zijn hiervoor het meest belangrijk?

A
  1. Humoraal en cellulair (1p)
  2. Cellulair (1p)
  3. CD8+ T-cellen (CTL
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

en Nederlandse patiënt die niet recent in het buitenland is geweest, presenteert zich met het beeld van een meningo-encefalitis op de
SEH. Je neemt een liquor af.
Welke testen moet je in eerste instantie aanvragen? (3p)
Noem er drie

A

HSV, VZV, enterovirus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Geef voor elk van de casus 1 t/m 5 aan, welk van de twee genoemde diagnostische methoden het best is. (3p)
Casus Diagnostische methode
1 Een 54-jarige man die een harttransplantatie moet ondergaan. Indien hij
nooit Toxoplasmose
heeft doorgemaakt maar de donor wel, moet hij profylaxe krijgen na de
transplantatie.
PCR sputum / serologie
2 Een 3-jarige jongen met dunne ontlasting waarbij de huisarts denkt aan
Giardiasis.
Microscopie feces / Kweek feces
3 Een 5-jarig, ongevaccineerd meisje dat sinds een paar dagen langdurige
hoestbuien heeft, waarbij kinkhoest in de omgeving voorkomt.
Serologie / PCR keelwat
4 Een neonaat met verdenking Staphylococcal Scalded Skin Syndrome
(SSSS, een door toxinen van S. aureus veroorzaakt ziektebeeld waarbij
ernstige vervellingen van de huid ontstaan) .
Wattenstok van de huid voor kweek op S.
aureus / Wattenstok van de huid voor PCR op
toxinen
5 Een 50-jarige man met verdenking op een pneumokokken pneumonie. Sputumkweek / Microscopie sputum

A
  1. serologie
  2. kweek feces
    3 PCR keelwat
    4 wattenstok van de huid voor PCR op toxinen
  3. sputumkweek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Een bacteriële verwekker kan in het diagnostisch microbiologisch laboratorium vaak geïdentificeerd worden aan de hand van de vorm en de
Gram kleuring.
Hieronder staan vier mogelijke bacteriële ziekteverwekkers:
Moraxella
Clostridium
Staphylococcus
Streptococcus
Bekijk onderstaande tabel, en geef aan welk van de vier ziekteverwekkers op plek 1 genoemd moet worden, welke op plek 2
etc. (3p)
Elke ziekteverwekker moet 1x genoemd worden.
Vorm Gram kleuring Ziekteverwekker
Cocci in ketens Paars 1
Cocci in trossen Paars 2
Duplococci Rood / Roze 3
Staven Paars 4

A
  1. streptococcus
  2. staphylococcus
  3. moraxella
  4. clostridium
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Een 37-jarige patiënt wordt opgenomen wegens dehydratie bij sinds enkele dagen bestaande waterdunne, bloederige diarree. Hij heeft
daarbij buikkrampen en een temperatuur van 37.8 graden Celsius. Hij is een maand geleden teruggekomen van een vakantie in Tanzania,
waar hij een rondreis van twee weken gemaakt heeft.
Verschillende vormen van diagnostiek op verschillende verwekkers zijn:
Parasitaire verwekkers
1. PCR Entamoeba histolytica
2. Microscopie Giardia lamblia
Bacteriële verwekkers
3. PCR Salmonella
4. PCR Shigella
5. PCR Campylobacter
6. PCR toxine producerende E. coli (ETEC) (reizigersdiarree)
Virale verwekkers
7. PCR norovirus
Geef voor elk van de diagnostische testen, aangeduid met de nummers 1 t/m 7 aan, of je deze moet inzetten of achterwege
laten. (

A

inzetten: 1, 3, 4, 5
weglaten: 2, 6, 7

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

e bent arts-microbioloog. Er is een keelkweek ingestuurd naar het laboratorium medische microbiologie. De klinische gegevens die de
huisarts heeft genoteerd zijn als volgt: “10-jarige jongen, hevige acute keelpijn. Temp 38.9 graden Celsius, algehele malaise, snotterig,
hoesten, conjunctivitis. Differentiaal diagnose: virale bovenste luchtweginfectie, acute bacteriële tonsillitis”.
De analist bespreekt na 24 uur de kweek met je: ze heeft vergroenende en beta-hemolytische streptokokken gezien die er ongeveer
evenveel in zaten, en alleen een reinstrijk gemaakt van de beta-hemolytische streptokok. Dit blijkt een beta-hemolytische streptokok groep A
(Streptococcus pyogenes) te zijn.
1. Waarom heeft de analist alleen een reinstrijk gemaakt van de hemolytische streptokok en niet van de vergroenende
streptokok? (2p)
2. Wordt de diagnose “acute bacteriële tonsillitis” hiermee bevestigd? Waarom wel/niet? (1p) Passen de klachten bij de
bevinding uit de kweek?

A
  1. Hemolytische streptokokken kunnen acute bacteriële tonsillitis veroorzaken (1 pt); vergroeners zijn commensale (of residente) flora (1 pt).
  2. Nee, het aantonen van S. pyogenes kan wijzen op dragerschap. (1 pt). De symptomen passen nog steeds meer bij een virale infectie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Je bent dienstdoend arts op de afdeling spoedeisende hulp. Je ziet om 23:00 uur een jongen van drie jaar die benauwdheidsklachten heeft.
Hij heeft de afgelopen middag wat gesnotterd. In de avond werd hij na enkele uren slapen benauwd wakker, de benauwdheid nam geleidelijk
toe. Hij had een temperatuur van 38.8o C. Bij onderzoek zie je een matig ziek, onrustig, roze, dyspnoeisch kind in goede algemene conditie,
met een duidelijke inspiratoire stridor en intercostaal en jugulair intrekken. Het lukt je niet om in de keel te kijken.
1. Wat zijn de twee belangrijkste differentiaaldiagnoses? (2p)
2. Geef drie klinische kenmerken die je kunnen helpen om het onderscheid te maken.

A
  1. Laryngitis subglottica (pseudocroup) (1p) en epiglottitis (1p)
  2. Klinisch onderscheid op basis van:Leeftijd (pseudocroup 1-4 jaar, epiglottitis 3-7 jaar)
    Seizoen (pseudocroup herfst en winter, epiglottitis niet)
    Bijkomende verkoudheidsverschijnselen (niet bij epiglottitis)
    Stem (hees bij pseudocroup, ‘aardappel in de keel’ bij epiglottitis
    Hoest (zeehondeblafhoest biij L.S., weinig of geen hoest bij epiglottitis)
    Koorts (hoog bij epiglottitis, subfebriel bij L.S.)
    Kwijlen, houdt kin naar voren (bij epiglottitis, niet bij pseudocroup)
    Onrust (bij pseudocroup, epiglottitis zit stil, rechtop)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

en 42-jarige man komt bij de MDL (maag-darm-lever) arts. Hij heeft al enige tijd pijn in de maagstreek en de huisarts heeft hem verwezen
voor een scopie (kijkonderzoek) van de maag en duodenum. De MDL-arts ziet een ulcus (zweer) in de maag en besluit biopten te nemen.
Deze biopten worden naar de afdeling Pathologie gestuurd voor onderzoek. De patholoog rapporteert een ontsteking.
1. Welk type ontsteking is hier het meest waarschijnlijk? (1p)
Wees zo volledig mogelijk in je antwoord.
De meest waarschijnlijke oorzaak van deze ontsteking is een bacterie.
2. Welk begrip (één woord) geeft aan dat de ontsteking door bacteriën wordt veroorzaakt? (1p)
3. Hoe heet de bacterie die de ontsteking bij deze man veroorzaakt?

A
  1. chronische actieve ontsteking
  2. infectie (dom maar oke)
  3. helicobacter pylori
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Bij de behandeling van patiënten met B-celleukemie wordt gebruik gemaakt van therapeutische antistoffen.
Tot welk isotype zullen dergelijke antistoffen doorgaans behoren en waarom?

A

IgG (1p), omdat IgG o.a. kan leiden tot ADCC, CDC (complementafhankelijke cytotoxie), opsonisatie / fagocytose; al deze mechanismen kunnen
bijdragen aan het bestrijden van de leukemische cellen. (

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

onsillen (‘amandelen’) vormen de lymfoïde organen van de neus-keelholte. Qua opbouw zijn ze vergelijkbaar met andere lymfoïde organen
die direct aan het maag-darmkanaal zijn gelegen.
Hoe is de status van de follikels in de tonsillen (vrijwel allemaal primair, zowel primair als secundair of vrijwel allemaal
secundair)? (2p

A

vrijwel allemaal secundair (1p), omdat er voortdurend lichaamsvreemd antigeen wordt aangevoerd via de mond- en neusholte waartegen
immuunresponsen plaatsvinden (1p)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Een 65-jarige vrouw werd in de afgelopen periode via een intramusculaire injectie gevaccineerd met het Moderna vaccin tegen het SARS-
CoV-2 virus. Dit vaccin is gebaseerd op mRNA coderend voor het spike (S-)eiwit van het virus. Zij verdroeg deze vaccinatie in eerste
instantie prima, maar kreeg na 8 dagen wat last van een rode, iets verdikte plek op haar bovenarm, rond de plaats van de injectie. Deze
bijwerking verdween na twee dagen.
Een mogelijke verklaring is het optreden van een reactie tegen lokaal geproduceerd S-antigeen.
Welke celtypen zijn betrokken bij het optreden van deze bijwerking, er vanuitgaand dat deze verklaring juist is? (4p)

A
  1. Spiercellen en/of lokale antigeenpresenterende cellen (Mf, DC) die het virus mRNA, ook na 8 dagen nog tot expressie brengen (1p)
  2. Virus Ag-specifieke T-cellen die circuleren, o.a. naar de geïnjecteerde spier (1p)
  3. Virus Ag-specifieke T-cellen die lokaal in de spier (opnieuw) worden geactiveerd (1p)
  4. Lokale endotheelcellen, die geactiveerd zijn, waardoor ze de T-cellen kunnen binden en transmigratie faciliteren (1p)
  5. Leukocyten (m.n. neutrofiele granulocyten) die door de lokaal geactiveerde T-cellen worden gerekruteerd naar de spier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q
  1. Leg uit waarom expressie van TLR5 op het apicale oppervlak van darmepitheelcellen niet wenselijk zou zijn. (2p)
    Beschrijf je antwoord in maximaal 20 woorden
  2. Leg uit waarom expressie van TLR5 op het basale oppervlak van darmepitheelcellen juist wel wenselijk is. (2p)
A
  1. Afwezigheid van TLR5 op het apicale oppervlak voorkomt activatie door normale microbiota in de darm. OF: Aanwezigheid van TLR5 op het apicale
    oppervlak van darmepitheelcellen zou zorgen voor activatie door normale microbiota in de darm. (2p)
  2. Aanwezigheid van TLR5 op het basale oppervlak maakt herkenning van flagel-houdende, pathogene bacteriën mogelijk die door de epitheelbarrière zijn
    gebroken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Een 27-jarige man wordt door een wesp gestoken. Hij ontwikkelt vrijwel direct een heftige allergische reactie.
1. Welk immunoglobuline-isotype is verantwoordelijk voor het ontstaan van deze reactie? (1p)
De man denk dat dit de eerste keer is dat hij door een wesp wordt gestoken.
2. Is dit waarschijnlijk? (2p)

A
  1. IgE (1p)
  2. Nee, bij een eerste contact met antigeen worden antistoffen gevormd, die vervolgens aan de mestcel / basofiele granulocyt binden. (1p) Bij een tweede
    contact met het antigeen bindt dit aan het IgE op de mestcel en volgt degranulatie van de mestcel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Je verricht bij een patiënt met verdenking meningitis een lumbaalpunctie.
Welke VIJF testen moet je aanvragen op de verkregen liquor bij een verdenking bacteriële meningitis?

A

Totaal eiwit, glucose gehalte, celgetal en onderverdeling in polymorfe en mononucleaire cellen, micro-organismen zichtbaar in gram-preparaat, bacteriële
kweek.

29
Q

Welke twee diagnostische instrumenten kunnen worden gebruikt voor het aantonen van OMA en OME (in de 2de lijn)? (2p

A

otomicroscopie en audiometrie

30
Q

Je bent longarts en ziet een 44-jarige vrouw afkomstig uit Zuid-Afrika. Ze heeft al een paar maanden klachten van hoesten en vermoeidheid.
De patiënte schrikt van de diagnose open tuberculose die jij zojuist hebt gesteld. Ze is erg emotioneel. Patiënte besluit om zo snel mogelijk
terug te vliegen naar haar thuisland om daar de behandeling te starten.
1. Is het plan van patiënte verstandig voor haar behandeling? (2p)
Licht je antwoord toe in maximaal 30 woorden
2. Kun je het plan van patiënte toestaan?

A

Antwoord:
- Niet verstandig (1 punt), want:
Patiënte moet spoedig starten met behandeling (1 punt) OF patiënte heeft continuïteit van zorg nodig met monitoring van bijwerkingen van de medicatie
(1 punt)
- Niet toegestaan (1 punt), want:
Patiënte mag nu niet terugvliegen want ze is besmettelijk voor anderen zoals medepassagiers of haar familie (1 punt) OF patiënte mag pas terugvliegen
als ze niet meer besmettelijk is / haar behandelaar toestemming geeft

31
Q

Vaccins voor COVID-19 zijn in record tempo ontwikkeld.
Welke verschillende factoren en ontwikkelingen hebben hier met name voor gezorgd? noem er 4

A
  1. nieuwe platforms (mRNA vaccins)
  2. voorkennis MERS i.v.m. design SARS2 vaccins
  3. overlappende fase 1,2 en 3 studies
  4. productie vaccins voordat fase 1 studies begonnen
  5. versnelde toelating van de vaccins
32
Q

Noem drie diagnostische methoden waarmee de besmettelijkheid van een patiënt met COVID-19 in kaart kan worden
gebracht.

A

serologie, virus kweek en PCR

33
Q

De vorming van biofilms is een belangrijke stap in het ontstaan van infecties.
1. Noem drie voorbeelden van locaties waar biofilms gemakkelijk kunnen ontstaan. (3p)
2. Noem twee voordelen die een biofilm biedt voor het micro-organisme.

A

a. Alle plekken met kunstmateriaal, bijvoorbeeld centrale lijn, knieprothese, of blaaskatheter, evenals chronische beschadigingen van barrières, zoals
decubituswonden, en longen van patiënten met CF (3p)
b. bescherming tegen fagocytose, bescherming tegen antibiotica, uitwisseling van genetisch materiaal (

34
Q

Escherichia coli (E. coli) is een bacterie die vele gedaantes heeft. In sommige gevallen veroorzaakt Escherichia coli ziekte, en in sommige
gevallen wordt het gevonden als onschuldig micro-organisme.
Noem drie factoren die bepalen of Escherichia coli ziekte kan veroorzaken? (

A
  1. gastheer
  2. pathogeniciteit
  3. aanwezigheid virulentiefactoren
  4. besmettingsroute
35
Q

Noem 5 klinische symptomen die passen bij milde/matige dehydratie bij kinderen

A

3-9% verlies van gewicht, moe/geïrriteerd/rusteloos, dorstig, iets diepliggende ogen, verminderd huilen, afgenomen diurese, droge slijmvliezen,
verminderde huidturgor, verlengde cap. Refill (2-4 sec), koele extremiteiten, normale tot verhoogde hartfrequentie, normaal tot versnelde ademhaling

36
Q

Chronische infectie met HBV of HCV is een risicofactor voor de ontwikkeling van hepatocellulair carcinoom (HCC).
Welk van deze twee virussen geeft bij chronische infectie de grootste kans op ontwikkeling van HCC, en waarom?

A

HBV, (1p) want HBV kan zowel via een directe (HBV integreert, HBx eiwit is viraal oncogen) (1p) als indirect route (1p) voor HCC ontwikkeling zorgen en
HCV alleen via de indirecte route (1p) van voortdurende ontstekingsreactie en weefselregeneratie HCC induceren. (max. 4p)
extra info: HCV integreert niet in gastheer genoom en er is geen bewijs voor pro-oncogene effecten HCV eiwitten

37
Q

Multisystem Inflammatory Syndrome in children (MIS-C) geassocieerd met COVID-19 infectie is een nieuwe entiteit sinds de COVID-
pandemie gaande is. Het is erg belangrijk om dit ziektebeeld in je differentiaal diagnose te hebben staan bij persisterende koorts zonder
duidelijk focus, omdat kinderen snel kunnen verslechteren als de inflammatie niet bijtijds doorbroken wordt.
Wat is het belangrijkste verschijnsel waardoor kinderen met MIS-C kritisch ziek kunnen worden? (2p)

A

hypotensie en risico op shock door achteruitgang ventrikelfunctie (cardiale betrokkenheid)

38
Q

U=U (undetectable = untransmissable), of ook wel N=N (niet detecteerbaar = niet overdraagbaar) of O=O (ondetecteerbaar =
onoverdraagbaar) genoemd, is een concept binnen de HIV behandeling.
1. Leg in maximaal 40 woorden uit wat U=U betekent. (2p)
2. Leg in maximaal 40 woorden uit wat U=U betekent voor de individuele patiënt. (2p)
3. leg uit wat het voor de wereld betekent

A
  1. U=U betekent dat als er bij een patiënt met HIV onder adequate behandeling geen virus in het bloed aantoonbaar is, deze patiënt het virus niet kan
    overdragen aan zijn (sexuele) partner(s). (2p)
  2. Voor het individu houdt dit in dat patiënt met zijn/haar partner onbeschermd sexueel contact kan hebben en dat een stel (M/V) op natuurlijke wijze
    zwanger kan worden (onafhankelijk van de HIV status van de partner). (2p)
  3. ???
39
Q

ijdens de replicatie van een virus ontstaan willekeurig mutaties in het genoom.
Bij welke virussen treden relatief makkelijk mutaties op en door welk achterliggend mechanisme wordt dit veroorzaakt? (3p

A

Mutaties in het genoom van een virus ontstaan tijdens de replicatie at random.(1p) RNA virussen (zoals retrovirussen) hebben door het ontbreken van
proof-reading een grotere mutatie frequentie dan DNA virussen (zoals herpesvirussen). (2p)

40
Q

In het schema van Baltimore zijn twee groepen virussen met een +ssRNA genoom.
Waarom worden deze verschillend ingedeeld?

A

De manier waarop ze mRNA maken verschilt: -ssRNA intermediair of -ssDNA en dsDNA intermediair. (

41
Q

Er bestaan verschillende kenmerken die prokaryote cellen (bacteriën) van eukaryote cellen (schimmels en parasieten) kunnen
onderscheiden.
1. Noem 2 cellulaire kenmerken die alleen aanwezig zijn in eukaryote cellen. (2p)
2. Noem een celcomponent dat in prokaryote en eukaryote cellen aanwezig is, maar in deze celtypen verschillend is
van grootte

A
  1. celkern, mitochondriën, endoplasmatisch reticulum en golgi apparaat
  2. ribosoom (70S en 80S grootte)
42
Q

Eén van de geneesmiddelen die in de kliniek worden gebruikt bij de therapie van ernstige COVID-19 is dexamethason. In een klinische trial
blijkt het gebruik hiervan de sterfte bij opgenomen patiënten sterk te verminderen. Dexamethason is een corticosteroïd en van deze klasse
van geneesmiddelen is al heel lang bekend dat ze krachtige ontstekingsremmers zijn. Het lijkt erop dat Dexamethason vooral effectief is
vóórdat ARDS (acute respiratory distress syndrome) ontstaat en in de beginfase van ARDS.
In de late fase van ARDS lijkt dit middel niet erg effectief meer te zijn.
Wat is de juiste verklaring voor het feit dat dexamethason in de late fase van ARDS niet meer effectief is?

A

Voordat ARDS ontstaat en in de beginfase van ARDS zorgt remming van de ontstekingsreactie door dexamethason ervoor dat het fibroseproces niet op
gang komt. In de late fase is het fibroseproces al in gang gezet, en vindt vorming van collageen plaats

43
Q

Tonsillen (‘amandelen’) vormen de lymfoïde organen van de neus-keelholte. Qua opbouw zijn ze vergelijkbaar met andere lymfoïde organen
die direct aan het maag-darmkanaal zijn gelegen.
1. Beschrijf hoe antigeen in de tonsillen terechtkomt (via afferente lymfevaten, ja of nee, zo niet, hoe dan wel?). (2p)
2. Beschrijf hoe geactiveerde lymfocyten de tonsillen verlaten (via efferente lymfevaten, ja of nee, zo niet, hoe dan wel?)

A
  1. Niet via afferente lymfevaten, maar via epitheliale laag die tonsillen bedekt. (2p)
  2. Via efferente lymfevaten.
44
Q

adat een bacterie het lichaam is binnengedrongen, kan in de drainerende lymfeklier een immuunreactie tegen deze bacterie op gang
komen. Deze primaire reactie bestaat uit twee fasen. De eerste fase leidt tot de productie van antistoffen, de tweede tot de vorming van
geheugencellen. In de eerste fase worden T-helpercellen aangezet tot proliferatie.
Mediatoren waaruit gekozen kan worden:
IL-1, IL-2, IL-6
Celtypen waaruit gekozen kan worden:
CD4+ T-cellen, B-cellen, macrofagen
Welke mediator is het meest belangrijk voor het stimuleren van de proliferatie van de antigeenspecifieke T-helpercellen en
door welk celtype wordt deze geproduceerd?

A

IL-2 en CD4+

45
Q

Een 29-jarige vrouw krijgt in de 7e maand van haar zwangerschap een coronavaccin toegediend. In de 8e maand krijgt ze de tweede
vaccinatie. Het vaccin leidt tot de vorming van IgG antistoffen tegen het coronavirus.
Twee weken voor de uitgerekende datum bevalt de vrouw van een gezonde baby.
Is het waarschijnlijk dat de baby beschermd is tegen infectie met het coronavirus? (

A

ja want IgG kan de placenta passeren. IgA kan dit niet maar zit veel in borstvoeding en IgM kan het helemaal niet

46
Q

Tijdens de migratie van T-lymfocyten naar de lymfeklier vinden verschillende stappen plaats:
A: Adhesie
B: Rollen
C: Transmigratie
De volgende moleculen spelen onder andere een rol bij deze stappen:
1: Chemokinen
2: ICAM-1
3: L-selectine
Zet deze stappen A, B en C in de juiste volgorde en geef van de genoemde moleculen 1, 2 en 3 aan, bij welk van deze
stappen ze de meest belangrijke rol spelen.

A

B-3, A-2, C-1

47
Q

Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een kind van 4 jaar met blaasjes in het gelaat, op romp en extremiteiten. Je wilt graag de oorzaak
achterhalen van de blaasjes.
Welk materiaal moet je bij voorkeur insturen naar de afdeling virologie

A

een blaasjeswat

48
Q

Je bent AIOS Huisartsgeneeskunde en ziet een baby van 16 maanden met het syndroom van Down. Ouders denken dat hij al weken niet
goed hoort. Hij lijkt minder te reageren op aanspreken en alleen bij harde geluiden kijkt hij die richting op. Hij brabbelt af en toe een woord,
dat is niet veranderd. Ouders geven aan zich geen zorgen te maken over zijn spraak- en taalontwikkeling. De neonatale gehoorscreening
was niet afwijkend. Bij otoscopie zie je doffe, grijze trommelvliezen beiderzijds.
Is het noodzakelijk deze patiënt op basis van de in de casus genoemde bevindingen nu door te verwijzen naar de KNO-arts?
(3p)

A

Nee. Minimale duur van klachten voor verwijzing, syndroom van Down wel een duidelijke risicofactor maar geen reden voor andere workup

49
Q

Je bent huisarts. Een moeder komt met haar zoon van 1 jaar bij je op het spreekuur. Hij gaat sinds een half jaar naar een kinderdagverblijf
en heeft nu voor de derde keer last van een loopneus (wit snot), verhoging en met name in de ochtend hoesten. De klachten duren nu 3
dagen. Hij slaapt onrustig en eet en drinkt minder.
Noem vier virussen die dit beeld kunnen geven

A

rhinovirus, coronavirus, HMP, RS virus, sars-cov 2, adenovirus

50
Q

MIS-c is een ziektebeeld dat wordt beschreven sinds het bestaan van de COVID-19 pandemie. Het heeft veel overeenkomsten met een al
langer bestaand ziektebeeld dat specifiek bij kinderen voorkomt.
1. Welk ziektebeeld wordt bedoeld? (1p)
2. Wat is het belangrijkste kenmerk van beide ziektebeelden?

A

Ziekte van Kawasaki (1p)
2. Kenmerk (meerdere die goed te rekenen zijn): systemische ontsteking, persisterende koorts, overactief/ontremd afweersysteem

51
Q

Noem drie manieren om, bij de behandeling van een virusinfectie, antivirale resistentie te voorkomen / tegen te gaan.

A
  1. Gebruik de juiste dosering en de juiste behandelduur van het geneesmiddel.
  2. Gebruik een antiviraal geneesmiddel met een hoge genetische barrière tegen resistentie.
  3. Gebruik een combinatie van antivirale geneesmiddelen zodat de genetische barrière tegen resistentie van het regime hoger wordt
52
Q

Fagocytose van bacteriën door immuuncellen leidt vaak tot de dood van de gefagocyteerde bacteriën. Bacteriën beschikken echter over
verschillende mechanismen om fagocytose en vertering te ontwijken. Zo kunnen gonokokken (Neisseria gonorrhoeae) bijvoorbeeld de
activatie van interferonen (IFN) remmen.
Noem drie andere mechanismen waarmee bacteriën fagocytose en vertering kunnen ontwijken

A

toxine productie (celdood); Aanwezigheid bacterieel kapsel; Remmen fago-lysosoom fusie; Catalase productie - breekt H2O2 af; Kunnen
het APC-vermogen verlagen; Kunnen uit fagosoom ontsnappen.

53
Q

Je ben internist, en ziet een patiënt, waarvan in de differentiaal diagnose de ziektebeelden colitis ulcerosa en de ziekte van Crohn staan.
In het pathologierapport van de darmbiopten lees je dat er een chronische ontsteking met veel granulomen is gevonden.
Welke van deze twee ziekten is nu waarschijnlijker en waarom?

A

de ziekte van Crohn, want dit gaat veel vaker gepaard met het vinden van granulomen in darmbiopten

54
Q

Cellen communiceren met elkaar door onder andere signaalmoleculen.
Deze uitgescheiden signaalmoleculen kunnen wat betreft de afstand waarover de communicatie plaatsvindt een autocrien, paracrien en
endocrien effect hebben.
Geef de definitie van elk van deze drie effecten.

A

Autocrien: de uitgescheiden moleculen hebben op dezelfde cel een effect.
Paracrien: de uitgescheiden moleculen hebben een effect op de cellen in de buurt.
Endocrien: de uitgescheiden moleculen hebben (via transport door de bloedbaan) een effect op cellen op afstand

55
Q

Wanneer het immuunsysteem niet goed functioneert, kunnen als gevolg hiervan verschillende ziekten ontstaan.
1. Hoe wordt de groep ziektebeelden genoemd die ontstaan als gevolg van een innate immuunrespons tegen lichaamseigen
antigenen? (1p)
2. Hoe wordt de groep ziektebeelden genoemd die ontstaan als gevolg van een adaptieve immuunrespons tegen
lichaamseigen antigenen? (1p)
3. Geef van beide groepen ziektebeelden een voorbeeld

A
  1. Auto-inflammatoire aandoeningen (1p)
  2. Auto-immuunziekten (1p)
  3. Vb. 1: mediterrane periodieke koorts (1p), vb. 2: type 1 diabetes
56
Q

De immuunrespons in de lever als gevolg van een chronische virale infectie heeft als doel het virus te onderdrukken / elimineren maar heeft
helaas ook schadelijke gevolgen.
1. Welke gevolgen zijn dit?
2. Hoe komen deze gevolgen tot stand?
3. Hoe hangen deze gevolgen met elkaar samen?

A
  1. De immuunrespons geeft schade aan de levercellen (hepatocyten).
  2. Het voortdurende proces van regeneratie als gevolg van deze schade leidt tot verlittekening van de lever (=cirrose).
  3. De verhoogde replicatie van levercellen in het regeneratie proces zorgt er voor dat mutaties zich opstapelen en deze kunnen uiteindelijk
    leiden tot hepatocellulair carcinoom (HCC).
    Score:
    Schade aan levercellen (25%)
    Regeneratie > cirrose (25%)
    Regeneratie/ cirrose > mutaties (25%)
    Stapeling mutaties > HCC (25%
57
Q

In de diagnostiek wordt geprobeerd om virale infecties aan te tonen met diverse technieken. Direct aantonen van virale genomen kan
worden gedaan met een PCR. Toch is deze methode niet altijd geschikt.
Noem drie redenen waarom de PCR in de diagnostiek van virale infecties niet altijd kan worden gebruikt.

A

Virus kan al verdwenen zijn als er nog symptomen zijn.
Plaats van virus is niet altijd (makkelijk) bereikbaar.
Detectie limiet.
Mutaties in de primer binding site voor PCR/probe

58
Q

p de huid bevinden zich vooral grampositieve bacteriën , zoals stafylokokken . Daarnaast komen er vaak gisten voor op de huid

A

oke en in de darm is t dan negatief

59
Q

Noem drie virussen, die als oncogeen zijn te beschouwen.

A

hepatitis B virus, hepatitis C virus, humaan papilloma virus, Epstein-Barr virus, humaan herpes virus 8

60
Q

en ontstekingsmediator kan pleiotrope, dat wil zeggen meerdere, soms tegenstelde, effecten hebben. Een voorbeeld is stikstofoxide (NO).
Deze bevordert de vertering van gefagocyteerde micro-organismen, maar vermindert ook de adhesie van leukocyten in de bloedvaten aan
het endotheel.
Leg uit waarom deze pleiotrope effecten van NO tegengesteld zijn. Gebruik in je antwoord de woorden pro-inflammatoir en
anti-inflammatoir. (2p

A

Bevorderen van fagocytose van micro-organismen is bevorderen van de opruiming van het schadelijke agens. Dit gaat gepaard met
productie pro-inflammatoire mediatoren. Remmen van de adhesie van leukocyten aan het endotheel zorgt dat er minder cellen komen om
het schadelijke agens op te ruimen, dit is anti-inflammatoir

61
Q

Wanneer het immuunsysteem niet goed functioneert, kunnen als gevolg hiervan verschillende ziekten ontstaan.
1. Noem twee groepen ziektebeelden die kunnen ontstaan doordat het immuunsysteem zich richt tegen eigen antigenen. (2p)
2. Geef aan op welk punt in de pathogenese deze twee groepen ziektebeelden van elkaar verschillen.

A
  1. Auto-immuunziekten en auto-inflammatoire ziekten. (2p)
  2. Het type respons verschilt. Bij auto-immuunziekten betreft het een adaptieve respons, bij auto-inflammatoire ziekten betreft het een
    innate respons.
62
Q

Na het gebruik van antibiotica wordt patiënten soms geadviseerd om zuivelproducten aan het dieet toe te voegen waaraan bepaalde
bacteriën zijn toegevoegd. Een voorbeeld van zo’n zuivelproduct is Yakult.
1. Met welk woord worden dit soort voedingsmiddelen ook wel aangeduid? (1p)
2. Wat is het belangrijkste effect van dergelijke voedingsmiddelen na antibioticagebruik?

A
  1. probiotica
  2. normaliseren van de darmflora
63
Q

Een patholoog bekijkt een coupe van een biopt van hartweefsel van een patiënt, die is overleden aan een hartinfarct. Na het infarct heeft de
patiënt nog 7 dagen geleefd. Het biopt is direct na het overlijden genomen.
1. Welk type leukocyt zal direct na het plaatsvinden van het hartinfarct het weefsel infiltreren? (1p)
2. Welk type leukocyt zal 7 dagen na het plaatsvinden van het hartinfarct vooral in het weefsel aanwezig zijn?

A
  1. neutrofiele granulocyt
  2. macrofaag
64
Q

Tijdens de COVID-pandemie zijn serologische testen ontwikkeld voor de detectie van antilichamen gericht tegen SARS-CoV-2.
Waarom konden deze testen in de eerste 6 maanden van de pandemie wel gebruikt worden voor het vaststellen van een
doorgemaakte infectie, en is dat nu in de meeste gevallen niet meer mogelijk?

A

De meeste mensen zijn nu gevaccineerd (1p) en een serologische test kan geen onderscheid maken tussen doorgemaakte infectie en
immunisatie (1p)

65
Q

Enterovirussen kunnen veel verschillende klinische ziektebeelden veroorzaken, waaronder ontsteking van de hartspier (myocarditis).
Leg uit hoe besmetting met enterovirus kan leiden tot ontsteking van de hartspier. Besteed in je antwoord aandacht aan de
transmissieroute, tropisme en aan de manieren waarop schade ontstaat. Maak bij de manieren waarop schade ontstaat
onderscheid tussen directe en indirecte schade.

A
  • na feco-orale transmissie viremie (1p)
  • bindt aan receptor op hartspier (tropisme) (1p)
  • directe schade door virus (1p)
  • indirecte schade door reactie immuunsysteem (1p)
66
Q

Bij het behandelen van patiënten is het noodzakelijk om besmetting en overdracht met micro-organismen te vermijden. Om dit te bereiken
worden verschillende vormen van sterilisatie toegepast om bv. instrumenten, spuiten en injectievloeistoffen mee te ontsmetten. Bij het
ontsmetten van handen en werktafels wordt gebruik gemaakt van desinfectie.
Beschrijf in minder dan 50 woorden het verschil tussen het begrip sterilisatie en desinfectie

A

terilisatie betekent dat er geen levend micro-organisme aanwezig is d.w.z. een proces waarbij alle micro-organismen (inclusief
bacteriesporen) zijn geëlimineerd. (1p)
Echter, desinfectie betekent dat het aantal micro-organismen wordt verminderd d.w.z. bepaalde micro-organismen (waaronder
bacteriesporen) kunnen het desinfectieproces overleven. Of: het aantal micro-organismen wordt door desinfectie tot een aanvaardbaar
niveau gereduceerd. (1p)

67
Q

Een jongetje van 3 jaar heeft veel last van eczeem. Bij nader onderzoek van zijn bloed blijkt een van de Ig isotypen in het serum sterk
verhoogd te zijn.
1. Om welk Ig isotype zal het hier zeer waarschijnlijk gaan? (1p)
Je wordt gevraagd mee te denken over een mogelijke antistoftherapie voor dit jongetje.
2. Beredeneer tegen welk cytokine een mogelijke antistoftherapie gericht zou kunnen zijn en waarom. Gebruik max. 20
woorden.

A
  1. IgE; (1p)
  2. Antistof gericht tegen IL-4 (of evt. IL-5, IL-13), afkomstig van Th2 cellen dat B-cellen aanzet tot switching naar IgE (2p)
68
Q
A