Statio VII - NBT (nieuwe woorden) Flashcards
1
Q
prope:
A
dichtbij
2
Q
solere,
A
soleo, solitus sum: gewoon zijn
3
Q
talis,
A
talis, tale: dergelijke, zulke, zo een
4
Q
circum +
A
+ acc.: rond, rondom
5
Q
senator,
A
senatoris: de senator
6
Q
inire,
A
ineo, inii, initum: ingaan, binnengaan
7
Q
vagari,
A
vagor, vagatus sum: rondzwerven
8
Q
pernicies,
A
perniciei: het gevaar
9
Q
sero:
A
laat
10
Q
verberare,
A
verbero, verberavi, verberatum: slaan (met een knuppel of zweep), geselen
11
Q
offere,
A
offero, obtuli, oblatum: aanbieden
12
Q
caedere,
A
caedo, cecidi, caesum: doden, in stukjes hakken