Statio V- De top vijf van de Keltische goden (nieuwe woorden) Flashcards
1
Q
superare,
A
supero, superavi, superatum: overwinnen
2
Q
plurimus,
A
plurima, plurimum: zeer veel
3
Q
morbus,
A
morbi: de ziekte
4
Q
animal,
A
animalis: het dier
5
Q
religio,
A
religionis: de godsdienst
6
Q
dux,
A
ducis: de leider, de aanvoerder
7
Q
fere:
A
bijna
8
Q
colere,
A
colo, colui, cultum: vereren, bebouwen, bewonen
9
Q
opinio,
A
opinionis: de mening
10
Q
constituere,
A
constituo, constitui, constitutum: oprichten, beslissen, besluiten
11
Q
plerumque:
A
meestal, gewoonlijk
12
Q
conferre,
A
confero, contuli, collatum: samenbrengen, verzamelen
13
Q
conspicere,
A
conspicio, conspexi, conspectum: aanschouwen, bekijken
14
Q
accidere,
A
accido, accidi, -: gebeuren
15
Q
quisquam,
A
quaequam, quidquam: iemand, iets