STATIO V - Tekst 2 - Enkele grafschriften Flashcards
1
Q
infans,
A
infantis: het kindje
2
Q
dulcis,
A
dulcis, dulce: zoet; zacht, lief
3
Q
filius,
A
filii: de zoon
4
Q
annus,
A
anni: het jaar
5
Q
unus,
A
una, unum: één
6
Q
mensis,
A
mensis (m.): de maand
7
Q
mater,
A
matris: de moeder
8
Q
ponere,
A
pono, posui, positum: plaatsen, zetten, leggen
9
Q
se
A
: hij, zij; zich
10
Q
et:
A
: en
11
Q
victor,
A
victoris: de overwinnaar
12
Q
legio,
A
legionis: het legioen
13
Q
primus,
A
prima, primum: eerst(e)
14
Q
coniunx,
A
coniugis (m./vr.): de echtgenoot/echtgenote, de vrouw
15
Q
facere,
A
facio, feci, factum: doen; maken