Statio VI - Tekst 1 - Trouwe slaven - deel 1 (tot qui) Flashcards
1
Q
cum + conj.
A
toen; omdat; hoewel
2
Q
iam:
A
reeds, al
3
Q
ad +
A
acc.: naar, tot bij, bij
4
Q
venire,
A
venio, veni, ventum: komen
5
Q
duo,
A
duae, duo: twee
6
Q
servus,
A
servi: de slaaf
7
Q
hostis,
A
hostis: de vijand
8
Q
deinde:
A
vervolgens
9
Q
urbs,
A
urbis: de stad
10
Q
capere,
A
capio, cepi, captum: nemen, grijpen, vangen; veroveren
11
Q
victor,
A
victoris: de overwinnaar
12
Q
ille,
A
illa, illud: die, dat; hij, zij, het
13
Q
per +
A
acc. : doorheen; door middel van; gedurende
14
Q
notus,
A
nota, notum: bekend
15
Q
iter,
A
itineris: de weg, de reis