Statio VI - Tekst 2 - Androclus en de leeuw - deel 3 (vanaf animus) Flashcards
1
Q
animus,
A
animi: de ziel, de geest, het gemoed, het karakter
2
Q
meus,
A
mea, meum: mijn
3
Q
sed:
A
maar
4
Q
postquam +
A
ind. : nadat
5
Q
ego:
A
ik
6
Q
tollere,
A
tollo, sustuli, sublatum: opheffen, optillen
7
Q
ostendere,
A
ostendo, ostendi, ostentum: tonen, laten zien
8
Q
petere,
A
peto, petivi, petitum: zoeken, vragen, gaan
9
Q
gratia +
A
gen.: wegens, omwille van
10
Q
ingens,
A
ingens, ingens, ingentis: zeer groot, reusachtig
11
Q
haerere
A
haereo, haesi, haesum: vastzitten, blijven steken
12
Q
sanguis,
A
sanguinis: het bloed
13
Q
tunc:
A
toen, op dat moment
14
Q
e(x) +
A
abl.: uit, weg van, van
15
Q
is,
A
ea, id: die, dat; hij, zij, het