STATIO VI - Tekst 3 - Hoe word je rijk? (vanaf suus tot einde) Flashcards
1
Q
suus,
A
sua, suum: zijn, haar, hun
2
Q
centum:
A
honderd
3
Q
manus,
A
manus (vr.): de hand
4
Q
ponere,
A
pono, posui, positum: plaatsen, zetten, leggen
5
Q
meus,
A
mea, meum: mijn
6
Q
cito:
A
snel
7
Q
qui,
A
quae, quod: die, dat
8
Q
cursus,
A
cursus: het lopen; de wedstrijd
9
Q
tangere,
A
tango, tetigi, tactum: aanraken
10
Q
crescere,
A
cresco, crevi, cretum: groeien
11
Q
tamquam:
A
zoals, als, alsof; als het ware
12
Q
postquam +
A
ind.: nadat
13
Q
coepisse,
A
coepi, coeptum: beginnen
14
Q
plus:
A
meer
15
Q
quam (na comparatief)
A
dan