Statio VI - Tekst 1 - Trouwe slaven - deel 3 (van ut tot einde) Flashcards
1
Q
ut +
A
ind.: zoals; wanneer, zodra
2
Q
miles,
A
militis: de soldaat
3
Q
Romanus,
A
Romana, Romanum: Romeins
4
Q
mos,
A
moris: de zede, de gewoonte, de manier
5
Q
redire,
A
redeo, redii, reditum: terugkeren
6
Q
reducere,
A
reduco, reduxi, reductum: terugbrengen
7
Q
uterque,
A
utraque, utrumque: elk van beide(n)
8
Q
e(x) +
A
abl.: uit, weg van, van
9
Q
vestigium,
A
vestigii: de voetstap, het voetspoor
10
Q
quia +
A
ind.: omdat
11
Q
vita,
A
vitae: het leven
12
Q
accipere,
A
accipio, accepi, acceptum: ontvangen, aannemen, krijgen
13
Q
a(b) +
A
abl.: vanaf, vanuit, weg van, van; door
14
Q
hic,
A
haec, hoc: deze, dit; hij, zij, het
15
Q
in +
A
acc: naar tot in, in