Samenvatting Klinische psychologie Examen 4 Flashcards

1
Q

( Hoofdstuk 16 )
Herken van welke globale strategie van Horney in het voorbeeld hieronder sprake is:

  • Mieke hulde zich in een hooghartig stilzwijgen en trok er een nuffig gezicht bij, alsof ze mijlenver boven haar medestudenten verheven was, van wie ze niet wist hoe er aansluiting bij te zoeken

a. als ik me uit sloof, wil je me niet kwetsen
b. als je van me houdt, zul je me niet kwetsen
c. als ik macht heb, durf je me niet kwetsen
d. als ik me terugtrek, kun je mij niet kwetsen

A

d. als ik me terugtrek, kun je mij niet kwetsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

( Hoofdstuk 9 )
Wat zou de achtergrond van de necrofilie van Van Dalen kunnen zijn?

a. zelfbescherming tegen eigen sadisme
b. seksuele faalangst
c. sadisme
d. problemen met intimiteit (is bedreigend)

A

d. problemen met intimiteit (is bedreigend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is existentiële angst?

a. angst op basis van lanqdurige stress
b. een angststoornis
c. objectloze angst
d. angst voor ondermijning van het zinvolle voortbestaan

A

d. angst voor ondermijning van het zinvolle voortbestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

( Hoofdstuk 9 )

a. Zijn transseksuelen altijd homoseksuelen?
b. Zijn homoseksuelen eigenlijk transseksuelen (in milde vorm)

  1. a. nee b. nee
  2. a. ja b. nee
  3. a. nee b. ja
  4. a. ja b. ja
A
  1. a. nee b. nee
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

DSM-IV clustert de tien persoonlijkheidsstoornissen hieronder (ze zijn door elkaar gehusseld) onder 3 noemers. Welke horen bij elkaar, hebben een bepaalde noemer?

  1. obsessief- compulsieve persoonlijkheidsstoornis
  2. theatrale persoonlijkheidsstoornis
  3. narcistische persoonlijkheidsstoornis
  4. antisociale persoonlijkheidsstoornis
  5. schizotypische persoonlijkheidsstoornis
  6. paranoïde persoonlijkheidsstoornis
  7. afhankelijke persoonlijkheidsstoornis
  8. borderline persoonlijkheidsstoornis
  9. schizoïde Persoonlijkheidsstoornis
  10. vermijdende persoonlijkheidsstoornis

a. 1, 3, 10; 2, 4, 8; 5, 6, 7, 9
b. 1, 2, 7, 10; 4, 5, 9; 3, 6, 8
c. 3, 4, 10; 2, 6, 7, 8; 1, 5, 9
d. 4, 6, 9; 1, 7, 8; 2, 3, 5, 10
e. 5, 6, 9; 2, 3, 4, 8; 1, 7, 10
f. 1, 3, 4, 7; 6, 9, 10; 3, 5,8

A

e. 5, 6, 9; 2, 3, 4, 8; 1, 7, 10

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Herken in het gedrag hieronder de manier van omgaan met hun vroege maladaptieve schema:

  1. overgave, je schikken in je lot
  2. de manifestaties van je schema vermijden
  3. de manifestaties van je schema bestrijden, overcompenseren
  • Kees is hoogbegaafd, maar groeit op in een eenvoudig arbeidersmilieu. Zijn ouders kunnen hem niet volgen, zijn klasgenoten pesten hem, zijn onderwijzer ziet hem als lui in plaats van verveeld. Op de universiteit ziet Kees zijn kans: als een speer gaat hij door zijn studie, komt in het bestuur van de studentenvereniging, promoveert vlot, publiceert in alle tijdschriften
  • Merel is van haar 8e tot haar 12e door de opa van haar vaders kant seksueel misbruikt, terwijl haar moeder alle verontrustende tekenen negeerde en haar vader haar altijd zat af te kammen. Na 4 jaar samenwonen met een zorgzame man bedrijft Merel nog steeds de liefde alsof het buiten haar om gaat.
  • Magda’s moeder was vaak dronken: vaak was ze opeens de hort op, of was ze laveloos, of depressief, of ontstak om de gekste dingen in toorn; dan was ze opeens weer lief. Na haar puberteit is Magda nu al voor de 3e keer in een relatie met iemand die zich als flierefluiter ontpopt.

a. Kees 1, Merel 2, Magda 3
b. Kees 1, Merel 3, Magda 2
c. Kees 2, Merel 1, Magda 3
d. Kees 2, Merel 3, Magda 1
e. Kees 3, Merel 1, Magda 2
f. Kees 3, Merel 2, Magda 1

A

f. Kees 3, Merel 2, Magda 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

( Hoofdstuk 8 )
Van wat voor soort leren is in het volgende voorbeeld sprake?

  • Nadat de 1/2 - jarige Femke ontdekt had dat haar rammelaar een grappig geluid gaf als ze er mee schudde, schudde ze er steeds vaker mee.

a. klassiekconditioneren
b. operantconditioneren
c. voorbeeldleren
d. instructieleren

A

b. operantconditioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

( Hoofdstuk 8 )
Van wat voor soort leren is in het volgende voorbeeld sprake?

  • Toen hondje Fikkie een paar maal ervaren had, dat het pakken van een balletje door zijn baas de voorbode was van een leuk apporteer-spelletje, reageerde het beest daar steeds met enorme geestdrift op.

a. klassiekconditioneren
b. operantconditioneren
c. voorbeeldleren
d. instructieleren

A

a. klassiekconditioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer is de kans op een overdosis het grootst?

a. als het nog niet zo lang geleden is dat de gebruiker geconsumeerd heeft
b. niet situatie bepaald, dat hangt Louter van de hoeveelheid af
c. consumeren in een situatie waarin de gebruiker sterk gewend is te gebruiken
d. consumeren in een situatie waarin de gebruiker niet gewend is te gebruiken

A

d. consumeren in een situatie waarin de gebruiker niet gewend is te gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

( Hoofdstuk 14 )
Er zijn twee diametraal tegengestelde ‘oplossingen’ van een niet- overbrugbare discrepantie tussen ideaal en realiteit mogelijk:

I. het optrekken van het beeld van de realiteit naar het ideaal, zonder dat tegelijk de realiteit mee veranderd is;
II. het ideaal verlagen tot het samenvalt met de feitelijke situatie m.a.w. niet meer willen van de wereld, dus pathologisch opgeven
Welke ‘oplossing’ is typerend voor de schizofreen, Welke voor de patiënt met waanstoornissen?

a. II voor zowel de patiënt met waanstoornissen als voor de schizofreniepatiënt
b. I Voor zowel de patiënt met waanstoornissen als voor de schizofreniepatiënt
c. I voor de patiënt met waanstoornissen, II voor de schizofreniepatiënt
d. II voor de patiënt met waanstoornissen, I voor de schizofreniepatiënt

A

c. I voor de patiënt met waanstoornissen, II voor de schizofreniepatiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke existentiële misstand is bij uitstek NIET vervuld onder de volgend opgroeiconditie:

-Ouders die het kind alleen maar liefde, aandacht, waardering, contact bieden als het kind aan hoge maatstaven voldoet zodat de ouders ermee kunnen pronken, of als het de behoeften van de ouders vervult (voor hen zorgt, bijv. een invalide ouder, of een moeder die bij haar man tekort komt), of die het kind straffen als het onder optimaal presteert, enz.

a. onvoldoende waardering voor wat je bent en wat je doet
b. het ontbreken van zinnige grenzen
c. niet de kans krijgen zich te hechten
d. onveilige omgeving
e. belemmering van zelfexpressie / te hoge aanpassingsdruk
f. onvoldoende ruimte voor zelfstandigheid
g. strenge, straffende, formalistische bejegening

A

e. belemmering van zelfexpressie / te hoge aanpassingsdruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

( Hoofdstuk 15 )
Wat is een voorbeeld van negatieve bekrachtiging, wat van positieve bekrachtiging?

  1. Jan nam een slok.”Zo, dat smaakte! Dat smaakt naar meer!” De wijn streelde zijn papillen en neus, en de alcohol verwarmde zijn lijf
  2. Piet nam een slok, en nog een, één en nog een. en ver weg waren de visioenen van een toekomst als een zwarte tunnel, waarin hij aan de zijde van echtgenote Marianne een uitzichtloos bestaan zou lijden
  3. De ADHD-er merkte dat de chaos in zijn hoofd afnam als hij cocaïne snoof

a. 1. positieve bekrachtiging, 2. negatieve bekrachtiging, 3. negatieve bekrachtiging
b. 1. negatieve bekrachtiging 2. positieve bekrachtiging 3. positieve bekrachtiging
c. 1. positieve bekrachtiging 2. negatieve bekrachtiging 3. positieve bekrachtiging
d. 1. negatieve bekrachtiging 2. positieve bekrachtiging 3. negatieve bekrachtiging

A

a.1. positieve bekrachtiging, 2. negatieve bekrachtiging, 3. negatieve bekrachtiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

( Hoofdstuk 14 )
I. vervlakking, wanen secondair, diffuus waarneming, verstrooide aandacht, onselectief, begin vaak in puberteit
II. behoud emotionaliteit, wanen Primair, precieze waarneming, helder denken, normale begripscategorieën, aanvang meestal na de 35
III. behoud persoonlijkheid, strijdbaarheid

a. I Schizofrene stoornis, II waanstoornis, III waanstoornis
b. I schizofrene stoornis, II waanstoornis, III schizofrene stoornis
c. I schizofrene stoornis, II schizofrene stoornis, III waanstoornis
d. I. waanstoornisII schizofrene stoornis,III waanstoornis

A

a. I Schizofrene stoornis, II waanstoornis, III waanstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

( Hoofdstuk 11 )
Wat heeft boulimia nervosa NIET gemeen met anorexia nervosa?

a. de geringe zelfbeheersing
b. de worsteling met voedsel en gewicht
c. de geobsedeerdheid door voedsel en gewicht
d. ongevoeligheid voor honger- en verzadigingssignalen

A

a. de geringe zelfbeheersing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Om welke reden is er zwaar motivatieverlies in het volgende voorbeeld? (3.4)

  • Drie maanden nadat hij een zware functie bij een bedrijf had gekregen, kon Jan het niet meer opbrengen om de administratie van zijn sportclub, waarvan hij bestuurslid was, te blijven doen.

a. (generalisatie van) oververzadiging
b. (generalisatie van) uitdoving
c. wegvallen doel (functionele relaties)
d. gebrek aan compensatie

A

a. (generalisatie van) oververzadiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat ligt aan de thematiek van de volgende obsessie ten oorsprong? 6.3

  • De streng opgevoede vrijgezellin Angela bad veel, biechtte veel en ging tot voor kort vaak naar de kerk, maar nu durfde ze bijna niet meer, want ze kon zich nauwelijks meer bedwingen om tijdens de diensten uit te roepen:”God is een crimineel!”

a. afgunst
b. pedofiele (of seksuele) verlangens
c. te grote afhankelijkheid (geen agressie)
d. rebelse tendensen

A

d. rebelse tendensen