nefritisch syndroom Flashcards

1
Q

karakteristieken nefritisch syndroom

A

leukocyten, macrofagen en granulocyten
hematurie
minder plassen
afname GFR
proteïnurie
hypertensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe onderscheid nefritisch van nefrotisch syndroom

A

met hematurie en snelheid achteruitgang GFR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

pathofysiologie nefritisch syndroom

A

IgE’s binden aan antigeen. 2 van deze complexen binden aan C1q. C1q activeert membrane attack complex: boormachine in o.a. podocyten > proteïnurie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

nefritisch syndroom

A

neerslaan immuuncomplexen onder endotheelcellen of als de leukocyten wel bij antigenen kunnen
neerslaan dichter bij bloed > grotere kans op nefritisch syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

nefrotisch syndroom

A

neerslaan antilichamen onder endotheelcellen doordat ze niet bij antigenen kunnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

anti-GBM

A

antistoffen gevormd tegen collageenkluwen van glomerulaire basaalmembraan. Als collegeenkluwen aan oppervlak komen, worden ze door IgE herkend als antigeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

poststreptokokken glomerulonefritis

A

streptokokken eiwitten lopen vast in basaalmembraan en geven daar ontsteking > sterk achteruitgaande nierfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ziekte van Wegener

A

anti cytoplasmatische antilichamen die tegen cytoplasma van leukocyten werken. Hierdoor leukocyten onrustig. Als leukocyten aan deze antilichamen binden gaan ze in bloedbaan de wand in > vasculitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

lupus erythematodes SLE

A

antistoffen tegen DNA en compartimenten DNA
ziektebeeld afhankelijk van waar immuuncomplexen neerslaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly