medicamenteuze behandeling - coronaire syndromen Flashcards

1
Q

von willebrand factor

A

komt vrij uit beschadigde endotheelcellen (beschadigde vaatwand)
bindt aan glycoproteinen en op bloedplaatjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke stoffen worden afgegeven door bloedplaatjes als de von willebrand factor bindt?

A

tromboxaan
serotonine
adenine difosfaat (ADP)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waar zorgen tromboxaan en ADP voor?

A

vasoconstrictie
aantrekken meer bloedfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat hebben de bloedplaatjes op hun oppervlak?

A

GBIIb/IIIa receptor : kan fibrinogeen binden > ontstaan stolsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke stoffen remmen trombus vorming? Via wat?

A

PGl2 prostaglandines uit gezonde endotheelcellen
via verhoging cAMP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

mechanisme prostaglandines

A

binden aan receptor op bloedplaatjes, zodat stolsel niet groter wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Door welk eiwit wordt fibrine afgebroken?

A

plasmine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

functie cyclo-oxygenase

A

afgifte tromboxaan > plaatjesaggregatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

NSAID’s

A

COX-remmers
remmen vorming tromboxaan en dus plaatjesaggregatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

verschil COX-1 en COX-2

A

COX-1 is constitutief en COX-2 is induceerbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waar verlaagt aspirine het risico op bij mannen?

A

myocardinfarct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waar verlaagt aspirine het risico op bij vrouwen?

A

beroerte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

clopidogrel

A

ADP-antagonist
wordt in lichaam naar actieve vorm omgezet door CYP2C19-enzym

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

coumarinederivaten

A

vitamine K antagonisten
dus remmen synthese van II, VII, IX en X

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

voorbeelden coumarinederivaten

A

fenprocoumon
acenocoumarol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

middelen die trombine direct remmen

A

hirudine en dabigatran

17
Q

heparine

A

bindt irreversibel aan antitrombine III waardoor trombine en factor Xa worden geremd

18
Q

waar bestaat heparine uit

A

polysachariden en glycosamino glycuronsulfaat

19
Q

Wat heeft heparine nodig voor binding aan antitrombine III?

A

pentasaccharide-structuur

20
Q

wat heeft heparine nodig voor binding aan trombine

A

ketenlengte van minstens 18 monosachariden

21
Q

low molecular weight heparins (LMWH)

A

alleen kleine monosachariden

22
Q

functie tPA

A

omzetting plasminogeen naar plasmine

23
Q

fibrino-/trombolytica

A

tPA achtige stoffen die omzetting van fibrine in afbraakproducten stimuleren

24
Q

5 fibrino-/trombolytica

A

streptokinase
urokinase
alteplase
reteplase
tencteplase

25
Q

medicamenteuze behandeling acuut myocardinfarct

A

morfine (pijnbestrijding)
atropine (M-receptor antagonist)
Trombolytica in comb. met aspirine en heparine

26
Q

welke factoren worden geremd door coumarines?

A

VII
IX
X
II (protrombine)

27
Q

welke factoren worden geremd door heparine?

A

VIIa
IXa
Xa
IIa (trombine)