module 3 KC Flashcards

1
Q

Eosinofiele oesophagitis

A

Chronische, immuungemedieerde aandoening van slokdarm. Diagnosecriteria: dysfagie, eosinofiele ontsteking van slokdarm en andere oorzaken van eosinofilie zijn uitgesloten.
Associatie met: astma, voedselallergieën, atopische dermatitis en allergische rhinitis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Symptomen Eosinofiele oesophagitis

A

Dysfagie, pyrosis (zuurbranden) en non-cardiac chest pain.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Diagnose Eosinofiele oesophagitis

A

Eerst kijken of sprake van maligniteit. Op endoscopie: met ringvorming, witte exsudaten en over lengte verlopen kwetsbare banen van mucosa. Ook dan biopten nemen, daar onregelmatig oppervlak met veel eosinofielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Behandeling Eosinofiele oesophagitis

A

3 D’s: drugs, dilation en dieet. Volwassenen geef je vooral steroïden (effectief met hoog first pass effect). dilatoren geven als sprake van vernauwing. En bij kinderen bepaald dieet geven; eerst heel veel eten elimineren en dan langzaam opbouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

GORZ/gastro-oesofageale refluxziekte

A

Symptomen en/of organische afwijkingen als gevolg van reflux van maaginhoud naar slokdarm.
Meerderheid van reflux patiënten heeft geen afwijkingen op endoscopie of je kan ook ernstige afwijkingen hebben zonder refluxklachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Symptomen en organische afwijkingen GORZ

A

Oesofageale klachten: zuurbranden (pyrosis), pijn op borst en regurgitatie (gatro-oesofageale reflux)
Supre-oesofageale klachten: hoesten, astma tandbederf en heesheid
Organische afwijkingen: Barrett metaplasie, reflux-oesofagitis en peptische stenose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Oesofagitis

A

Los Angeles classificatie voor ernst, die wordt bepaald door lengte van erosies en relatie ervan tot de plooien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Peptische slokdarmstenose

A

Minder vaak door protonpompremmers. Komt voor of in distale slokdarm of aan distale einde van slokdarm ter hoogte van slijmvliesovergang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Barrett-slijmvlies

A

Intestinale metaplasie, komt na ernstige oesphagitis of door chronische ontsteking en is premaligne aandoening dus regelmatige controle.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

24h slokdarm-pH meting

A

Meting na 7 dagen geen zuurremmers, kijken naar tijd wanneer de pH van slokdarm<4. Als die tijd de normaal waarden overschrijd-> pathologische reflux. Abnormaal als tijd in 24h>6%, overdag>9% en in de nacht>3%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Reflux pathofysiologie

A

LES kan spontaan ontspannen (LES vormt samen met diafragma antireflux barrière) om bijv. te boeren; transient lower oesophageal sfincter relaxation (TLOSR). De sfincter ontspant vlak na slikken. Bij refluxpatiënten komen veel meer TLOSR voor dan normaal. Zowel n. vagus als n. phrenicus zijn betrokken bij TLOSR.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hiatus hernia

A

Geen gat of scheur in middenrif maar hiatus is vergroot dus kan maag cardia of fundus (of beide) in thorax komen te liggen.
3 vormen: glijdend (type 1; deel maag glijdt door hiatus), para-oesophagaal (deel maag naast oesophagus) en gecombineerd (zowel glijdend als para-oesophagaal).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Behandeling GORZ

A

Leefmaatregelen (afvallen en niet tot te laat eten). Medicatie nodig als TLOSR-remmers, antiacida en zuursecretieremmers (H2-receptorantagonisten en PPI; deze 2 remmer secretie van zuur na een maaltijd) als dat niet helpt-> chirurgie. Chirurgie is een fundoplicatie; partieel of toupet waarbij slokdarm ong. 180 graden wordt omvat dan minder dysfagie na operatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Microscopische lagen van de slokdarm

A

Mucosa: met plaveiselcelepitheel en lamina propria. Dan Muscularis mucosa, dan submucosa en als laatste 2 spierlagen (binnenste en buitenste) gescheiden door plexus myentericus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Plaveiselepitheel van slokdarm

A

Deelt vanaf de basale cellen en die cellen verplaatsen dan naar luminale zijde. In maag cilindrisch epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Adaptiemechanismen als reflux

A

Oesophagus epitheel kan niet tegen zure maaginhoud, epitheel raakt beschadigd en ontstekingscellen komen epitheel opruimen en epitheel gaat regenereren. Ander mechanisme is vervanging van epitheel oesophagus door maagslijmvlies (cilindrisch epitheel en kan op den duur slijmbekerepitheel worden). In intestinale epitheel met slijmbekercellen (Barrett slijmvlies) is verhoogde kans op maligne ontaarding is grotere kans op maligne ontaarding.

17
Q

Ulcus/zweer

A

Per definitie onderbreking van mucosa tot in de submucosa. Erosie is minder diepe schade

18
Q

Oorzaken ulcus

A

H. pylori infectie, NSAIDs en diverse zeldzame aandoeningen. Vaak wordt echter geen oorzaak gevonden. Stress (psychisch of lichamelijk) kan geen peptische ulcus veroorzaken. Schade ontstaat doordat beschadigdende factoren de overhand nemen over beschermende factoren. Als die beschadigingen lang genoeg voortduren kan ulcus ontstaan.

19
Q

H. pylori

A

Kan overleven in sterk zuur milieu, maar kan in zwak zuur milieu ook delen. Urease (zit op oppervlak bacterie) zet CO2 en water om in ammonia, dat buffert zuur en verhoogt plaatselijk de pH. Mucus laag raakt onderbroken en zuur en pepsine kunnen bij de mucosa komen die dan kan worden aangetast.

Alle infecties met H. pylori worden chronisch

20
Q

NSAIDs

A

Remmen COX1 en 2; geeft pijn- en ontstekingsremming maar er worden ook minder beschermende prostaglandines gemaakt. Ook meer leukocytenadhesie en doorbloeding van maagdarmwand neemt af. NSAIDs zijn irriterende stoffen en kunnen, waar ze terecht komen, de mucosa aantasten.

21
Q

H. bacter en NSAID

A

Versterken elkaars effect (synergie)

22
Q

Gastrinoom, Zollinger Ellison syndroom

A

Tumor die gastrine produceert; zorgt voor toename zuurproductie en versterkt motiliteit. Dan ulcera en diarree. Gastrinomen ontstaan meestal in duodenum maar ook in pancreas.

23
Q

Behandeling peptisch ulcuslijden

A

Bestrijden symptomen en mogelijke complicaties. Wegnemen oorzaak, anders levenslang zuurremmende medicatie

24
Q

Ondervoeding

A

Zowel cellulaire als humorale immuunsysteem zal minder goed werken dus grotere kans op infecties. Is vicieuze cirkel
Als niet meer gegeten zijn er nog een aantal energiebronnen waaruit geput kan worden, hersenen krijgen dan alsnog glucose of ketonlichaampjes om te functioneren. Uit spier en vetweefsel kan via stofwisselingsmechanismen eiwitten, aminozuren, glycerol en lactaat worden gehaald. En de lever kan via gluconeogenese, glycogenolyse en ketogenese ook zorgen voor voldoende voedingsstoffen. Maar als heel lang niks eten: overlijden na ong. 40-60 dagen.

25
Q

SNAQ vragenlijst; als 3/meer punten is sprake van ondervoeding

A
  • Ongewild gewichtsverlies van 6/meer kg in laatste 6 maanden (3pt.)
  • Ongewild gewichtsverlies 3/meer kg in laatste maand (2pt.)
  • Verminderde eetlust laatste maand (1pt.)
  • Additionele drink/voeding (kunstmatig) (1pt.)
26
Q

Bijvoeden

A

Kan oraal, enteraal (sonde) of parenteraal (intraveneus). Als darm goed werkt is 1e keus: orale voeding of orale suppletie, anders enteraal. Parenteraal alleen in extreme omstandigheden bijv. op IC