module 2 KC 1-3 Flashcards

1
Q

Waar is sprake van bij diabetes

A

Een insulineresistentie en/of deficiëntie waardoor een hyperglycemie ontstaat. Kan komen door genetische en exogene factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Indeling diabetes

A

Primaire diabetes: type 1 en 2. LADA is een type 1 die pas op latere leeftijd ontwikkelt. Zwangerschapsdiabetes valt onder type 2
Secundaire: gevolg van andere ziekte (pancreatitism CF, Cushing…), kan komen door virale infectie (hiv, rubella) of gevolg van medicatiegebruik (immunosuppressiva)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Type 2 diabetes

A

Hyperglycemie wordt veroorzaakt door insulineresistentie en relatieve insulinedeficiëntie. De resistentie komt door genetische factoren (mutaties voor insulinegevoeligheid) en exogene invloeden (overgewicht). Vorm van insulinedeficiëntie is nodig voor het ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Type 1 diabetes

A

Insulinedeficiëntie is belangrijkst. Door genetisch bepaalde auto-immuun afwijking die wordt getriggerd door exogene factoren ontstaat absolute insulinedeficiëntie en dan hyperglycemie. Aantal patiënten heft ook insulineresistentie door oudere leeftijd of overgewicht, dan spreek je over double trouble diabetes (zowel component van type 1 als 2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Secundaire diabetes door pancreatitis

A

Absolute insulinedeficiëntie bij totale pancreatectomie en beperkte insulinedeficiëntie bij partiële pancreatectomie. Insulinedeficiëntie wordt dan uitsluitend bepaald door exogene factoren (hoeveel weefsel weg wordt gehaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Secundaire diabetes door CF en antipsychotica

A

CF: begint met exocriene pancreasinsufficiëntie. Dan ontstaat fibrose door de pancreas, dan microvasculaire schade. Dan deficiëntie door exogene factoren
Antipsychotica: zowel resistentie als deficiëntie. Door antipsychotica is blokkade histamine-1-receptoren in hypothalamus; grotere eetdrang en kan obesitas ontstaan. En leidt tot resistentie. Die medicatie blokkeert ook muscarine-3-recpeptoren op B-cellen en deficiëntie ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

MODY

A

Naam voor groep autosomaal dominante aandoeningen, genetische invloeden zorgen voor insulinedeficiëntie waarbij hyperglycemie ontstaat. Alle mutaties van MODY zijn gerelateerd aan de B-cel functie en insulineproductie (defect in celkern). En 2 in ATP-afhankelijke K-kanaal. Bij MODY2 defect in glucokinase. Deze komt samen met MODY3 in NL voor. Door defect in glucokinase of HNF-1a.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ketoacidose

A

Constante risico voor mensen met type 1 diabetes. Kenmerken zijn: metabole acidose, pH<7,3, verlaagd plasma bicarbonaat, verlaagd pCO2 (compensatie), ketonen in urine en bloed en verhoogde anion gap. Symptomen: flink ziek zijn (verminderd bewustzijn), veel plassen, dorst, dehydratie, soms koorts en soms symptomen van acute buik. Wordt soms uitgelokt door infecties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurt er door het sterke insuline tekort

A

Lipolyse en ketogenese worden aangezet. Glucagon is hoog, glucoseproductie wordt gestimuleerd wat ook weer lipolyse en ketogenese aanzet. Ketonlichamen zorgen voor een acidose met daling bicarbonaat en pCO2, dan ook hyperventilatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

2 bronnen voor metabole acidose

A

Ketoacidose en lactaatacidose. Lactaatacidose komt door glucosurie, polyurie, elektrolytenverlies, dehydratie en pre-renale nierfunctiestoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Therapie ketoacidose

A

Aanvullen vochttekort, circulatie bewaken, hyperglycemie bestrijden, elektrolyten bewaken (voorkomen hypokaliëmie) en identificeren en bestrijden uitlokkende factor. Alleen als pH<7,0 ga je bicarbonaat geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Non-ketoacidotisch hyperglycemische coma

A

Komt vooral voor bij mensen met diabetes type 2, vaak in aansluiting op andere ziekte. Symptomen: veel plassen door osmotische diurese bij hyperglycemie, dorst en dehydratie en soms koorts. Geen ketoacidose want er is nog een beetje insuline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Therapie non-ketoacidotische coma

A

Aanvullen vochtverlies, bewaken circulatie, hyperglycemie bestrijden, bewaken elektrolyten (voorkomen hypokaliëmie en hypernatriëmie) en identificeren en bestrijden van uitlokkende factor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Milde en ernstige hypoglycemie

A

Mild: plasmaglucose <3,9mmol/L en symptomen hypoglycemie.
Ernstig: hulp nodig om eruit te komen, insulten kunnen ontstaan, sprake van verminderd bewustzijn/coma en mogelijk sterfte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Symptomen hypoglycemie

A

Adrenerge symptomen: (stress) beven, trillen, hartkloppingen en hoofdpijn
Neurogene symptomen: (glucose tekort in hersenen) afwijkend gedrag en stemming, trage reactie, verminderd begrip, verminderd functioneren, insulten en verlaagd bewustzijn (mogelijk overlijden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt er als bloedsuiker daalt

A

Eerst treden adenerge symptomen op, die waarschuwen voor neuroglycopene symptomen die later komen. In de loop van ziekte kan drempel voor adrenerge symptomen verlagen (eerst stemmingsstoornissen en dan pas beven en trillen). Bij hypoglycemie unawareness (als alleen neuroglycopene symptomen) is de adrenerge respons minder dan bij gezonde mensen.

17
Q

Diagnostiek en therapie hypoglycemie

A
  • Meten bloedsuiker als mogelijk
  • Bij volledig bewustzijn: vloeibaar/vast koolhydraatrijke voeding
  • Bij niet volledig bewustzijn: i.m. glucagon of i.v. glucose.