basisprincipes endocrinologie Flashcards

1
Q

Hoe kunnen hormonen aangrijpen (voor signaaloverdracht)

A

Endocrien: stof wordt aan het bloed afgegeven en komt zo bij de juiste cellen terecht. Er is sprake van sensitiviteit voor een bepaalde stof.
Paracrien: de doelcel ligt naast de hormoonproducerende cel, dus communicatie op korte afstand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe neurotransmitters worden afgegeven?

A

Kan direct aan het volgende neuron of via het bloed worden doorgegeven. Neurotransmitter wordt afgegeven op een specifieke plek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Endocriene organen + hormonen

A
  • Hersenen: hypothalamus en hypofyse
    o Hypothalamus: ADH en oxycotine
    o Hypofyse: ACTH, TSH, LH, FSH, GH en prolactine
    o Pijnappelklier: melatonine
  • Schildklier: T3 en T4 en calcitonine
  • Bijschildklier: PTH
  • Bijnieren: cortisol, aldosteron en adrenaline
  • Vetklieren: leptine
  • Pancreas: insuline, glucagon en somatostatine
  • Gonaden: ovarium: oestradiol en progesteron. testis: testosteron en AMH en inhibine
  • Thymus: thymosine
  • Maag: gastrine en ghreline
  • Nieren: renine
  • Darm: GLP1, cholecystokinine, PYY en secretine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Belangrijkste assen met hypothalamus en hypofyse

A
  • Bijnier: CRH->ACTH-> cortisol
  • Schildklier: TRH->TSH ->T4
  • Lever: GHRH-> GH-> IGF1
  • Testis/ovaria: GnRH-> FSH, LH-> testosteron/oestradiol
  • Borst en andere weefsels: dopamine-> prolactine, dopamine remt hierbij.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Transport van hormonen

A

Kan via de bloedbaan, is dan vrij (wateroplosbare hormonen; eiwitten en peptiden) of eiwitgebonden (vetoplosbare hormonen; cortisol. T4 en vitamine D)
Of specifieke hormoon-receptor interactie. Dan is er sterke binding en is specifiek (weinig kruisreacties)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Classificatie hormonen

A
  • Aminozuur derivaten: thyroxine, (nor)adrenaline en melatonine
  • Peptide hormonen, ketens van aminozuren: TSH, LH, FSH, ACTH, GH, ADH, prolactine en oxytocine
  • Peptide derivaten: eicosanoiden (prostaglandines) en steroïd hormonen (testosteron, oestadiol en vit. D).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vetoplosbare hormonen

A

Zoals steroïde, T3, T4 en vitamine D. Deze worden samen gekoppeld aan een transporteiwit in het bloed. En alleen de vrije fractie is biologisch actief. Als het hormoon zijn receptor tegenkomt vindt er een sterke en specifieke interactie plaats. En kan via een blaasje de cel inkomen en bindt daar aan een receptor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wateroplosbare/hydrofiele hormonen

A

Peptiden, eiwitten (LH, FSH en ACTH…). Komen via exocytose in de bloedbaan terecht. Ze binden aan een membraanreceptor om zo in de targetcel te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hormoontransport de cel in

A

Lipofiele stoffen gaan door de lipidenbilaag en binden aan de nucleaire receptor in het cytoplasma (cortisol) of de nucleus (T3)
Hydrofiele stoffen binden aan een membraanreceptor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hormonen binden aan een receptor en kunnen vervolgens op verschillende manieren een effect bereiken

A

Progesteron bindt aan nucleaire receptor en zorgt voor directe genactivatie. LH bindt aan LH-receptor, na binding is er omzetting van ATP in cAMP en dan genactivatie. Maar bijv. bij IGF-1 is tyrosinefosfaat als second messenger nodig en dan pas is er genactivatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Afgifte hormonen en hormoonconcentraties

A

Sommige concentraties fluctueren gedurende een dag en nacht (cortisol daalt voor het slapen en stijgt bij wakker worden en prolactine wordt in de nacht aangemaakt) en andere gedurende het leven (FSH, LH en testosteron zijn aanwezig tijdens de puberteit en tijdens menopauze stijgen FSH en LH)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Immunoassays

A
  • Biochemische test waarbij concentratie van een macromolecuul in een oplossing wordt gemeten. Kan via competitie en sandwich
  • Competitie: competitie tussen hormoon en gelabelled hormoon (toegevoegd). Vb. RIA, LIA, FIA. Gaat om kleine moleculaire stoffen en sprake van kruisreacties
  • Sandwich: hormoon wordt gesandwiched tussen 2 antistoffen. IRMA, ILMA, IFMA. Gaat om eiwitten en peptiden en is specifiek.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Acromegalie

A

Autonome productie van het GH in hypofyse. IGF-1 heeft geen remmende werking meer hierop dus weefselgroei (tong, kaak, vingers en voeten), overmatig transpireren en tanden iets uit elkaar.
Vaststellen IGF-1 gehalte (verhoogd) en GTT test-> GH daalt onvoldoende op glucose toediening. MRI hersenen om adenoom te zien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hyperthyreoïdie

A

Teveel schildklierhormoon. Klachten: gejaagd gevoel, hartkloppingen, gewichtsverlies, branderige ogen, transpireren en verminderde conditie (bij ziekte van Graves ook uitpuilende ogen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Probleem hyperthyreoïdie

A

Schildklier maakt autonoom T3 en T4 aan, feedback synthese werkt wel dus TSH en TRH-synthese worden onderdrukt (als die wel verhoogd zijn is er en probleem in de hypofyse of hypothalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Congenitale bijnierhyperplasie (adrenogenitaal syndroom, AGS)

A

Enzym werkt niet goed, dan minder cortisol. Stimuleert hypofyse tot aanmaak ACTH en daardoor wordt minder testosteron gemaakt.
Bij syndroom van Cushing wordt door adenoom te veel ACTH en dan ook teveel cortisol aangemaakt. (bij ziekte van Addison heb je juist remming op hypothalamus en hypofyse)

17
Q

Androgeen ongevoeligheids syndroom

A

Androgeenreceptor werkt minder goed. Mannen met XY karotype en interne testis gaan er dan uitzien als vrouw. Ontwikkeling secundaire vrouwelijke geslachtskenmerken.

18
Q

Laron dwerggroei

A

Door GH-receptormutatie

19
Q

PCOS/polycysteus ovarium syndroom

A

Cysten groeien op de eierstokken. In de eierstok worden meerdere kleine follikels gevormd (mogelijk tot groei en ovulatie komen). Vermindering van vruchtbaarheid door uitblijven menstruatie.

20
Q

Diagnose PCOS als minstens 2/3 punten

A
  • Onregelmatige of geen menstruatie (<8 per jaar)
  • Polycysteuze eierstokken (ok echo>12 per eierstok)
  • Verhoogd mannelijk hormoon (hyperandrogenisme) en/of bijbehorende symptomen (overbeharing en acne volgens mannelijk patroon).
21
Q

Receptorproblemen

A

Androgeen receptormutatie: mannelijk genotype, vrouwelijk fenotype
Schildklierreceptormutatie: slechte groei, mentale retarditeit en weinig energie
Groeihormoonreceptormutatie: kleine lengte
Actieve LH-receptor: testotoxicose met zeer vroege puberteit in jongens
Insuline receptor: diabetes mellitus