Module 1 KC 5-8 Flashcards

1
Q

Anatomie bijnier

A

Liggen retroperitoneaal. Bloedvoorziening voor groot deel via aorta en kleiner deel via a. renalis. Veneuze afvoer volgt arteriën.
Bijnier bestaat uit: kapsel, bijnierschors en bijniermerg (hierdoor lopen grote vaten die zich vertakken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

3 zones waaruit bijnierschors is opgebouwd

A

Zona glomerulosa: buitenste laag, productie aldosteron
Zona fasciulata: middelste laag, productie cortisol
Zona reticularis: onderste laag, androgenen productie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bijnierschorsregulatie

A

Hypothalamus-hypofyse-bijnier as. Staat onder invloed van biologische klok (met dag-nachtritme) en stress. Vanuit hogere hersencentra begint hypothalamus met afgeven van CRH, komt via bloed bij hypofyse terecht, wat als reactie ACTH afgeeft aan het bloed. Dit activeert de bijnier om cortisol af te geven wat effecten heeft op eindorganen. Cortisol zelf heeft negatieve terugkoppeling naar hypothalamus en hypofyse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Andere functies ACTH

A

Heeft kleiner effect op afgifte aldosteron (bloeddrukregulatie) en ook nog een klein effect op de bijnierandrogenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Circardiaan ritme van cortisol

A

In vroege ochtend (rond 3.00h) stijgt cortisolspiegel om klaar te maken voor actief zjn als je wakker wordt. Concentratie daalt in de loop van de dag en is in de avond het laagste zodat je rustig wordt en kan slapen. Maar door stress kan overdag ook hogere concentraties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Metabole effecten glucocorticosteroïden/cortisol

A
  • Koolhydraatstofwisseling: Stijging gluconeogenese en daling glucose-uptake in spier/vet
  • Vetweefsel: toename gewicht en centripetale vetafzetting (toename viscerale-/buikvet)
  • Spierweefsel: minder spiereiwitsynthese (spieratrofie lange termijn)
  • Ca-stofwisseling/skelet: afname Ca-resorptie in darm en toename calciurie en osteolyse
  • Nieren: toename Na-retentie en K-excretie
  • Endocriensysteem: daling GH-productie, LH/FSH secretie afname en afname TSH secretie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Effecten cortisol op andere lichaamsfuncties

A
  • Bindweefsel: remming fibroblastenactiviteit
  • Immuunsysteem: afremmen immuun responsen
  • Hart/bloedvaten: toename cardiac output en perifere weerstand
  • CZS: allerlei effecten op o.a. cognitie en stemming
  • Ogen: toename intra-oculaire druk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Aldosteron functies bij bloeddrukdaling

A

Na- en water-retentie, K-excretie en waterstofecretie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bijnierandrogenen; dehydro-epi-andosteron en testosteron (in mindere mate)

A

Bij vrouwen voor lichaamsbeharing en libido. Onbekende effecten bij mannen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gynaecomastie

A

Benigne proliferatie van borstklierweefsel bij de man. Rubberachtig, stevig weefsel meestal bilateraal gelegen. Onder tepelhof is weefsel palpabel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Pseudogynaecomastie

A

Overmatige vetdepositie in de borst, week en geen weerstand palpabel en druk rond de tepel. Bilateraal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Andere zwellingen in de borst

A

Mammacarcinoom. Neurofibroom, dermoidcyste, lipoom en fibroadenoom. Meestal excentrisch en unilateraal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Pathofysiologie gynaecomastie

A

Komt voort uit disbalans van androgenen en oestrogenen in de man. Kan ontstaan door relatieve daling testosteron t.o.v. normale oestrogenen of door relatieve stijging van oestrogeenproductie t.o.v. testosteron. Uitzonderingen zoals medicijnen. En er kan sprake zijn van androgeenreceptor mutatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Belangrijkste oorzaken gynaecomastie

A

Idiopathisch (30%), pesisterende puberteitsgynaecomastie (25%), geneesmiddelen (20%) en hypogonadisme (10%, meestal primair).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Diagnostiek gynaecomastie

A

Anamnese en LO belangrijkste (vergeet testis palpatie niet). Voor AO: bloedonderzoek naar lever-, nier- en schildklierfunctie en hCG, LH, testosteron en oestradiol. Ook mogelijk: echo mamma en/of testis op indicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Behandeling gynaecomastie

A

Wegnemen onderliggende oorzaken indien mogelijk. Anders symptomatische behandeling met oestrogeenblokken (tamofixen) en als laatste chirurgie overwegen.

17
Q

Anatomie testis

A

Tubuli seminiferi zijn grootste deel van de testis (zijn zaadbuisjes met sperma). Via afvoergangen gaat sperma naar epididymis en via vas deferens bij ejaculatie naar buiten. Leydigcellen zitten in tubuli seminiferi en produceren testosteron. Daarnaast bestaan ze ook uit rijpende spermacellen en Sertolicellen (steuncellen, voedende cellen).

18
Q

Productie testosteron

A

Basis is cholesterol. Beginstappen kan zowel in testis als bijnierschors (maar heeft klein aandeel).
Via alfa-5-reductase wordt het in dihydrotestosteron omgezet wat een sterkere androgene werking heeft dan testosteron. En kan via aromatase worden omgezet in oestradiol (bindt aan oestrogeenreceptor).

19
Q

Verschil tussen Testosteron en dihydrotestosteron

A

Beide binden aan androgeenreceptor. Maar DHT heeft vooral effect op genitalia en prostaat en testosteron op spieren, bot en beenmerg.

20
Q

Hypothalamus-hypofyse-testis as

A

Vanuit hypothalamus invloeden als GnRH, zorgt dat hypofyse LH afgeeft. Leydigcellen reageren hierop en zorgen voor productie testosteron. Dat wordt uitgescheiden en bereikt via bloed testosteronreceptoren in hele lichaam maar heeft ook effect in testis zelf. In testis zelf naar tubuli seminiferi waar Sertolicellen ABP tot expressie brengen en dat bindt testosteron. Spermaproductie/ontwikkeling kan zo goed verlopen.
Naast LH ook FSH productie in hypofyse. Voor spermaproductie
Sprake van negatieve terugkoppeling op LH en Sertolicellen maken inhibine dat samen met testoseron, hydrotestosteron en oestradiol negatieve terugkoppeling op FSH.

21
Q

Dag-nachtritme testosteron

A

In de vroege ochtend is de hoogste concentratie en laagste in middag en avond. Ritme verdwijnt geleidelijk met ouder worden. Groot deel testosteron in bloed is gebonden aan SHBG eiwit, dat is niet biologisch beschikbaar. Vrije testosteron kan interactie aangaan met targetcellen.

22
Q

Effecten testosteron

A
  • Huid en beharing: lichaamsbeharing en kaalheid op hoofdhuid, talgproductie stimulatie
  • Mannelijke geslachtsorganen: penisgroei, spermatogenese en groei en functie prostaat
  • Hersenen: libido en stemming
  • Bot: stimulerend effect in kindertijd en puberteit. Groei stimulatie en aan eind groei afsluiting epifysairschijven
  • Aanmaak rode bloedcellen (beenmerg en EPO in nieren)
  • Spierkracht en massa
23
Q

Hypogonadisme

A

Verlaagd serum testosteron (en/of verlaagde spermaproductie) en een van symptomen van klassieke androgene symptomen of andere groep/algemene klachten.

24
Q

Klassieke andorgene symptomen hypogonadisme

A

Verlaagde seksuele libido, Erectiele dysfunctie, Stoornissen in orgasmebeleving, Verminderde fertiliteit, Verminderde groei lichaamsbeharing

25
Q

Andere groep, algemene klachten hypogonadisme

A

Moeheid, verminderde vitaliteit, Verminderde spiermassa en kracht, Verlaagde botdichtheid osteopenie/osteoporose, Verlaagde aanmaak erytrocyten (anemie) en Stoornissen in stemming (depressie) en cognitie

26
Q

Kijken bij anamnese hypogonadisme naar

A
  • Afwijkingen bij geboorte, indaling testes, ontwikkeling puberteit
  • Libido, potentie en fertiliteit
  • Spierontwikkeling en -kracht, lichaamsbeharing en scheerfrequentie
  • Moeheid, vitaliteit, stemming en cognitie
  • Vragen ten aanzien van mogelijke oorzaak (hypofysepathologie, anosmie, vroege bestraling of chemotherapie, orchitis in VG).
27
Q

Lichamelijk onderzoek hypogonadisme

A

Testesvolume (normaal tussen 15-30mL), pubisbeharing (ruitvorm over liesplooi heen), gezichts- en lichaamsbeharing, spiermassa en stem, gynaecomastie en eunuchoide proporties (spanwijdte).

28
Q

Indeling hypogonadisme

A

Primair, hypergonadotroop: sprake van testisziekte, te weinig testosteron productie. Hypofyse merkt dit op en laat LH en FSH stijgen. Dus LH en FSH verhoogd.
Secundair, hypogonadotroop: probleem ligt hoger dan in testis dus hypofyse/hypothalamus. LH en FSH zijn niet verhoogd.

29
Q

Functies calcium en fosfaat in het lichaam

A

Celmembraan en potentiaal, activering van eiwitten, ER functie en mitochondrale functie.
Dus van belang voor actiepotentialen, contractie, zenuwfunctie, enzymactiviteit, secretie, cytoskelet en celdeling. Grootste deel calcium zit in het bot.

30
Q

3 dingen van belang voor Ca-regulatie

A
  1. Vrijkomen van Ca uit het bot via PTH
  2. Vasthouden Ca in de nier via PTH
  3. Opname van Ca uit voedsel via vitamine D
31
Q

Calcium en bijschildklier

A

Centraal voor Ca-regulering. Mens heeft 4 bijschildklieren achter de schildklier.
Bijschildklier maakt PTH (parathormoon), dit komt vrij als de Ca concentratie laag is en als Ca verhoogd is daalt PTH. Stabiele Ca- en PTH-concentratie ontstaat zo

32
Q

Functie PTH

A

Activeert calciumafbraak in het bot, stimuleer osteoblasten en -clasten (clasten overheersen). Dan kan het Ca en fosfaat vrijmaken en dat komt in het bloed terecht.
PTH kan ervoor zorgen dat Ca in de nier wordt vastgehouden.
En zorgt daarnaast in de nier voor het omzetten van inactief vitamine D tot actief (zo kan Ca uit de darm worden opgenomen).
PTH zorgt vooral in de nier dat de Ca-concentratie in de urine niet te hoog wordt (plasmaconcentratie stijgt) maar hierdoor wordt urine fosfaatconcentratie juist hoger en daalt plasmafosfaat.

33
Q

Hypercalciëmie

A

Verschillende oorzaken maar met name sprake van een primaire hyperparathyreoïdie. Dan heeft een van de bijschildklieren een adenoom waardoor meer PTH wordt afgegeven

34
Q

Celmembraan van bijschildkliercel

A

Heeft een calcium-sensing-receptor (CaSR). Als Ca hieraan bindt wordt het afschrijven van PTH-genen geremd.