module 1 endocrinologie KC's 1-4 Flashcards

1
Q

Uit welke 4 onderdelen is de schildklier opgebouwd

A

Colloïd, follikel cellen, capillair en C-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat gebeurt in het colloïd?

A

Schildklierhromoon wordt klaargemaakt en opgeslagen als voorraad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Functie follikelcellen

A

Sterke barrière met tight junctiones om colloïd heen zodat schildklierhormoon alleen gecontroleerd naar bloedbaan kan. Hier begint synthese van schildklierhormoon. En capillair maakt hormoontransport mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

C-cellen

A

Maken calcitonine, remt botafbraak en verlaagt calcium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Processen voor afgifte schildklierhormoon aan bloed

A

Eerst door activatie TSH-receptor de nucleus geactiveerd om thyreoglobuline (Tg) aan te maken via mRNA in endoplasmatisch reticulum
Tg wordt dan d.m.v. exocytose uitgestoten in het colloïd. Tg heeft tyrosine zijgroepen, tyrosine vormt basis voor verschillende hormonen en neurotransmitters.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

6 stappen van schildklierhormoon synthese

A

Thyreoglobuline synthese, exocytose Tg, oxidatie jodium, jodering, conjugatie en opslag Tg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Jodering

A

Koppeling geoxideerde jodium aan tyrosinezijgroepen van thyreoglobuline.
1 tyrosinegroep kan 1 of 2 jodiumionen koppelen. Als 1 jodiumgroep draagt spreek je van Mono-Iodo-Tyrosine (MIT), als 2 groepen Di-Iodo-Tyrosine (DIT).
Bij koppeling van MIT en DIT ontstaat Tri-iodo-thyronine = T3. En bij koppeling van DIT en DIT ontstaat: thyroxine = T4.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Conjugatie

A

2 zijgroepen tyrosine worden aan elkaar gekoppeld. Pereoglobuline wordt dan gekoppeld met T3 en T4 en kan dan worden opgeslagen in colloïd of transport naar follikelcel (via endocytose).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurt er bij proteolyse?

A

T3 en T4 worden afgeknipt in gescheiden compartiment follikelcel. Bij secretie worden T3 en T4 onder invloed van TSH afgegeven aan transmembraaneiwit en aan bloedbaan worden afgegeven. In bloed wordt het voor groot deel gebonden aan TBG (tyroxinebindend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Systemen waar schildklierhormoon invloed op heeft

A

Foetale ontwikkeling, O2 verbruik en warmteproductie, cardiovasculair, sympathisch systeem, hematopoëtisch, tractus digestivus, botten, neuromusculair systeem, KH- en vetmetabolisme en endocrien systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Thyreotrope as/as schildklierhormoon

A

Regulatie en aansturing: gaat via hypothalamus en hypofyse. In hypothalamus wordt TRH afgegeven aan kleine bloedvaatjes, dat gaat naar hypofyse. Dat stimuleert daar de TSH afgifte. Dat gaat via de bloedbaan naar schildklier. Hier is secretie van T3 en T4. Dat wordt via bloedbaan getransporteerd naar perifere weefsels, waar alleen actief T3 effect kan geven (inactief T4 wordt omgezet in T3). T3 moet vervolgens worden afgebroken (degradatie) in lichaamscellen. Als T3 en T4 stijgen in bloed, krijg je negatieve terugkoppeling op hypothalamus en hypofyse en dus minder TRH en TSH zodat er balans blijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Andere factoren die invloed hebben op hypothalamus

A

Stress, metabole factoren, temperatuur en dag-nachtritme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Transport van T3 en T4 in het bloed

A

In bloed is het voor grootste deel gebonden aan TBG, maar er zijn ook ongebonden/vrije delen. Dat zij FT3 en FT4. FT3 wordt opgenomen door membraantransporters en kan direct invloed hebben in de nucleus op nucleaire receptor. FT4 moet eerst door deiodinase in actief T3 worden omgezet en kan dan nucleus binnendringen. Uit T4 kan ook inactief T3 worden gevormd (degradatie, reverse T3) onder omstandigheden van ernstige stress of sepsis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Oorzaken diabetes insipidus

A

Schade aan hypofysesteel/neurohypofyse of familiair/congenitaal centrale diabetes insipidus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vormen diabetes insipidus

A

Centraal: te lage productie ADH (vasopressine)
Nefrogeen: ongevoeligheid voor ADH in de nier.
Onderscheid maken door ADH te injecteren, als dan urine wel kan concentreren is er sprake van centrale DI. Behandelen met desmopressine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Klinisch beeld diabetes insipidus

A

Polyurie, met relatieve Na-stijging als gevolg. Dorsprikkel en dan te veel drinken (polydipsie).

17
Q

Diagnose stellen diabetes insipidus

A

Kijken naar urinehoeveelheid en omsolariteit, plasma natrium en osmolariteit en dorstproef

18
Q

Dorstproef

A

Onderscheid maken tussen primaire polydipsie en diabetes insipidus. Primaire polydipsie: urine zal zich steeds meer concentreren naarmate je niet drinkt gedurende de dag, gewicht blijft gelijk. Centrale diabetes insipidus: gewichtafname en toename plasma osmolariteit zonder dat urine osmolariteit toeneemt.

19
Q

SIADH

A

Overmatige en ongewenste ADH productie. Dan water retentie in de bloedbaan en hyponatriëmie. Symptomen zijn hoofdpijn, duizelig, insulten en coma.
Therapie: bolus van hypertoon zout. Dan waterrestrictie.

20
Q

Hypopituitarisme

A

Klinische situatie waarbij 1/meer hypofyseassen zijn uitgevallen
Partieel hypopituitarisme: hypofyse as is niet volledig uitgevallen en deel rest capaciteit is nog aanwezig.
Panhypopituitarisme: volledige uitval hypofyse voor en achterkwab inclusief centrale DI

21
Q

Groeihormoondeficiëntie

A

Relatief verlies van spiermassa en kracht. Toename abdominaal vet en dyslipidemie (stijging LDL, daling HDL) en daardoor op lange termijn verhoogde kans op atherosclerose en cardiovasculaire morbiditeit. Daarbij toegenomen vermoeidheid, afname concentratie en geheugen en dus daling levenskwaliteit. Afbuigende groeicurve bij kinderen.

22
Q

Behandeling groeihormoon

A

Bij verminderde prestatie, toegenomen vermoeidheid en concentratie- en geheugenproblemen.

23
Q

Hypogonatroop hypogonadisme

A

Sprake van uitval van gonadotrofe as, gaat om FSH/LH.
Symptomen: wasachtige bleke huid met rimpels. Afname secundaire lichaamsbeharing (oksels en pubis) en depressieve stemming. Bij vrouwen: oligo-amenorroe, infertiliteit en mamma atrofie. Bj mannen: infertiliteit, verlaagd libido en potentie (erectieproblemen)

24
Q

Behandeling hypogonatroop hypogonadisme

A

Bij vrouwen oestrogeen substitutie (voorkeur anticonceptiepil) tot 40 jaar. En bij mannen testosteron substitutie

25
Q

Hypothyreoïdie

A

Gaat om TSH
Symptomen vergelijkbaar bij primaire hyperthyreoïdie; koude intolerantie, gewichtstoename, depressieve stemming en bradycardie
Behandeling: substitutie T4 (levothyroxine)

26
Q

Hypocortisolisme

A

ACTH tekort, minder cortisol wordt gemaakt.
Symptomen: moe, depressieve stemming, gewichtsverlies, hypotensie (zonder orthostatische hypotensie), hypoglycemie en bleek.
Behandeling: substitutie hydrocortison tabletten 3x daags.

27
Q

Primaire en secundaire uitval bij diagnostiek hypopituitarisme (je kijkt naar plasmaconcentraties eind orgaan hormoon)

A

Primaire uitval: eindorgaan hormoon is verlaagd en hypofysehormoon is verhoogd
Secundaire uitval: verlaagd eindorgaan hormoon in combi met normaal of verlaag hypofysehormoon.

28
Q

Wat is kenmerkend voor de somatotrofe as

A

Je meet alleen IGF1. Want GH heeft geen relatie met uitval van de somatotrofe cellen.