immuniteit van transplantatie Flashcards

1
Q

vanaf wanneer transplantatie mogelijk
- vormen transplantatie

A

transplantatie werd chirurgisch eigenlijk pas echt mogelijk vanaf het begin van de 20e eeuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Belangrijkste verschil cornea vs solide orgaan:

A

vascularisatie: met vascularisatie geef je het IS direct contact met het binnenste van een orgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

transplantaatoverleving en -falen

  • waarom zo veel falen
  • hoe werkt afstoting
  • overleving 1, 5 en 10 jaar: nier, pancreas, lever, long en hart
A

Zo veel transplantaatfalen want:

  • afstoting,
  • complicaties chirurgie,
  • infecties
  • immuun-suppressiva (–> immune surveillance onderdrukt–> maligniteiten)

Getransplanteerde organen en weefsels kunnen door het IS van de ontvanger als lichaamsvreemd herkend worden om vervolgens te worden afgestoten. Evolutionair gezien zijn we niet geëvolueerd om transplantaties te doen, als dat wel zou kunnen dan maak je problemen in de immunologische afweer tegen MO’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

belangrijkste transplantatie antigenen

A
  • MHC
  • non-MHC-Ag (minor Ag’s: AB0 bloedgroep Ag)

De T-cellen in de thymus leren wat lichaamseigen MHC is en worden daar tolerant voor, zodra lichaamsvreemd MHC wordt gepresenteerd wordt het in principe afgestoten

mHC: minor histocompatibility complex: bepaalde SNP’s die de een wel heeft en de ander niet en ook AB0 bloedgroep Ag’s

MHC is het meest polymorfe (veelvormige) gencluster in het humane genoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is accelerated graft rejection

A

2e graft van dezelfde donor wordt veel sneller afgestoten door immunologisch geheugen: T-cellen mediëren 100% accelerated graft rejection–> verantwoordelijk voor transplantaatafstoting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

alloreactiviteit van T-cellen

(plaatje muis)

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

inductie van alloreactieve T-cellen

A

Langerhanscellen: zijn DC en DC zijn super immunogeen–> bij transplantatie uit die getransplanteerde huid naar drainerende LK–> presenteert daar lichaamsvreemde MHC aan T-cellen die door dat MHC-haplotype en genotype gerestricteerd zijn–> herkennen als lichaamsvreemd en expanderen–> in perifere circulatie–> komen bij de getransplanteerde huid–> zien allemaal cellen met dezelfde verkeerde MHC’s (keratinocyten, niet met MHC2 maar wel MHC1)–> cytotoxische T-cellen gaan het afstoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Factoren die de mate immunogeniciteit bepalen

A
  • variatie MHC expressieniveau,
  • variatie in aantal APC’s,
  • en m.n. aantal DC’s (meer= immunogener)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Directe T-cel alloreactie

A

MHC in drainerende LK komt T-cellen van ontvanger tegen–> presenteert zijn MHC, ongeacht welk peptide daarin gepresenteerd zit,

dus: levende professionele APC van donor presenteert vreemde MHC aan ontvanger–> direct activatie T-cellen ontvanger

= directe herkenning van vreemd, intact donor MHC door TCR van ontvangeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Indirecte T-cel alloreactie

A

APC van de ontvanger nemen rommel op uit het orgaan (zoals lichaamsvreemde MHC van de donor APC die dood is gegaan)–> presenteren peptides van lichaamsvreemde MHC aan een lichaamseigen MHC en T-cel: peptide van belang want donor MHC afkomstige peptides (lichaamsvreemd) die de immunogene reactie veroorzaken

= herkenning door TCR van ontvanger van vreemde donor MHC peptiden, gepresenteerd door eigen MHC

Dus via de directe eerst en dan de indirecte route kan een T-cel alloreactie lang aanhouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Virus specifieke ontvanger T-cellen

A

Virus specifieke ontvanger T-cellen kunnen bijdragen aan alloreactie: zijn gewoon TCR’s die normaal een rol zouden spelen in de afweer tegen MO’s maar die op een gegeven moment met hun TCR peptide onafhankelijk kunnen kruisreageren met lichaamsvreemd donor MHC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

adaptieve afweer na transplantatie

  • wat is gepreformeerd
  • wat is geinduceerd
A

Gepreformeerd: als je al gesensibiliseerd bent voor bepaalde bloedgroep Ag’s door een eerdere transplantatie of bloedtransfusie. Dan heeft het IS door memory al een voorsprong door gepreformeerde immunologische reactanten (AS, memory B- en T-cellen)

Geïnduceerd: naïef en dan respons van gronds af aan opbouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hyperacute afstotingsreactie

  • welke immunologische reactanten
  • door wie zijn antistoffen (donor of ontvanger)
  • door welke stoffen gemedieerd
  • wat kan je hiertegen doen
  • waar zitten bloedgroep Ag
A

Hyperacuut: binnen 1 dag: immunologische reactanten gepreformeerd

Meestal door AS van ontvanger tegen bloedgroep Ag en/ of MHC uit het transplantaat

Is gemedieerd door de producten van B-cellen gericht tegen donor HLA en bloedgroep Ag’s

Enige wat je hiertegen kan doen is vooraf weten dat die AS er zijn en plasmaferese doen vóór de transplantatie om die AS eruit te filteren

Bloedgroep Ag zitten in bloed en ook op de wand van bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

acute afstoting

A

Acute afstoting door B-cellen en/ of T-cellen (vooral T)–> T-cellen van ontvanger herkennen lichaamsvreemd direct en later ook indirect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

chronische afstoting

A

Chronische afstotingsreactie: proliferatie myofibroblasten, hypertrofie tunica intima en neo-intima (–> occlusie van het vat–> ischemie–> orgaan waar dat vat naartoe leidt kapot)

Vaatschade is bij chronische afstoting het meest dominant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

afweer bij transplantatie: adaptief vs aangeboren

A

innate IS is ook bij afstoting betrokken maar niet zo veel

17
Q

wat moet je allemaal matchen bij transplantatie en hoe test je dit

A
18
Q

hoe doe je HLA typering

A

p

19
Q

kruisproef cellulaire afweer

A

p

20
Q

cellen en cytokines betrokken bij transplantatie schema/ proces

A