Hoofdstuk 1 - Historische Schets Flashcards

1
Q

Klinisch neuropsycholoog

A

Een psycholoog die in de gezondheidszorg werkzaam is op het gebied van diagnostiek en behandeling van problemen die samenhangen met hersenaandoeningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar dacht Hippocrates dat (afwijkend) gedrag en gevoel vandaan kwam?

A

Uit de werking van de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe dacht René descartes (1596-1650) dat de ziel eruitziet?

A

De ziel is een ongedeelde, zelfstandige, maar immateriële eenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar bevond de ziel zich volgens Descartes?

A

In de pijnappelklier of epifyse, wat een holte in het hoofd is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat dacht Franz Joseph Gall over de hersenen?

A

Er zijn een groot aantal mentale organen in de grijze schors van de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is frenologie

A

Gevolg van gedachtegoed Gall, onwetenschappelijke praktijk, wel commercieel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Clinicoanatomische methode

A

Bestuderen van uitvalsverschujnselrn bij mensen met hersenletsel, waarbij na hun dood werd onderzocht waar het letsel zat en ditbkon dan weer worden gekoppeld aan de functionele stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

3 zielen van Grieken

A

1 voor overleven, dus voor voedselopname
2 voor activiteiten van het organisme in relatie tot de omgeving
3 hogere-orde ziel (moraal: goed of fout)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Griekse naam hogere orde ziel

A

Psychikon hegemonikon, het sturend principe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe noem je holtes in de hersenen, in de oudheid en nu?

A

Cellen, hersenventrikels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

3 ‘cellen’ volgens filosofen

A

1 sensualiteit communis: verenigde zintuigen
2 het beeld of imago/oordeelsvorming
3 memoria of geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Fysiognomie

A

Gelaatskunde; aan het uiterlijk valt iemands karakter af te lezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn res extensa en res cogitans en wat zegt dit over de mens?

A

De mens bestaat uit twee delen, lichaam en geest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Op welke manier beschreef descartes eigenlijk al de reflex?

A

Via zenuwen komen berichten over de buitenwereld binnen, op basis van herinneringen die in het weefsel van de hersenen zitten werden boodschappen teruggestuurd zodat de ledematen konden bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat klopt aan de lokalisatie ideeën van Gall

A

Bepaalde functies hebben wel degelijk een aanwijsbare plaats in de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat kun je vertellen over Gall en wat hij vond van de ongedeelde geest?

A

Volgens Gall is er sprake van onafhankelijke functies dus geen ziel en ongedeelde geest.

17
Q

Dacht Gall dat kennis, gevoel of geneigdheid tot bepaald gedrag aangeboren of aangeleerd was?

A

Aangeboren

18
Q

Hoe verklaard Gall individuele verschillen

A

Een orgaan kan verschillen in omvang en groter betekent beter

19
Q

Wat is laesie

A

Een laesie (Latijn voor ‘letsel’) is een beschadiging van het weefsel in een organisme.

20
Q

Het gebied van Broca

A

Daar zit de taalfunctie, tenminste die om het uit te spreken en woorden te vormen, aangetoond door Broca bij patiënt Tan

21
Q

Wat heeft Charcot beschreven?

A

Verschillende ziektebeelden (die af te leiden vielen door de clinicoanatkmische methode) beschreven door te kijken naar lokalisatie dus

22
Q

Empirisme

A

Kennis wn eigenschappen worden opgedaan door ervaringen en is dus niet aangeboren

23
Q

Associationisme

A

De theorie die Aristoteles ontwikkelde stelt dat het geheugen afhankelijk is van vorming van verbindingen of associaties tussen gebeurtenissen, gevoelens of ideeën. Ook wel associationisme genoemd

24
Q

Wernicke

A

Taal

25
Q

Leg uit hoe Luria een einde maakte aan de lokalisatiediscussie (holistische tegenover lokalisationistische opvattingen)

A

Hersenen zijn een complex functioneel systeem waarbij diverse subsystemen een bijdrage aan de gezamenlijke activiteit leveren.

26
Q

Drie globale indelingen van de hersenen volgens Luria

A

1 drie voortdurend interacterende functionele eenheden, gerelateerd aan subcorticale (activatie), posterieure (input) en anterieure (output) hersengebieden
2 drie hiërarchische geordende niveaus van verwerking, gerelateerd aan primaire, secundaire en tertiaire ‘zones’ in de hersenen
3 gedrag dat wel of niet gereguleerd wordt door taalprocessen, gerelateerd aan respectievelijk de linker- en rechterhemisfeer

27
Q

Lateraliteit

A

Functionele verschillen tussen de hemisferen

28
Q

Waarom werd de split-brain operatie uitgevoerd en wat was het effect?

A

Om epilepsie onder controle te krijgen, leek succesvol, weinig effect leek er te zijn van het scheiden van de helden op taal, geheugen en waarneming

29
Q

Als gevolg van welke procedure kwamen er instrumenten beschikbaar voor psychologen om onderzoek te doen naar lokalisatie van functies bij mensen zonder hersenletsel

A

Als gevolg van hemisfeerscheiding (split-brain)

30
Q

Wie was Fodor en wat betekende hij voor de neuropsychologie

A

Hij bedacht de benaming module, we hebben bijvoorbeeld nauwelijks invloed op onze taalfunctie, we zijn ons hier nauwelijks bewust van. Dit kan een module worden genoemd.

31
Q

Noem de vier kenmerken waaraan een module moet voldoen:

A

1 Kan alleen bepaalde info verwerken
2 is aangeboren
3 Doet zijn welk ongeacht wat andere processen doen. Andere processen kunnen de werking van de module niet beïnvloeden
4 een module is computationeel autonoom en beschikt over zijn eigen neurale architectuur, een module deelt dus geen aandachtscapaciteit, geheugenprocessen of andere processen met andere modules

32
Q

Wat is een cognitieve functie

A

omzetten van informatie van een bepaalde soort in een andere soort

33
Q

agnosie

A

stoornis in het herkennen van objecten

34
Q

Parallel distributed processing/neuraal netwerk

A

informatie wordt niet strikt sequentieel verwerkt, maar er vindt ook parallelle verwerking plaats, ook is het distributed, omdat een object in het geheugen niet op één specifieke plek gelokaliseerd wordt.

35
Q

Neurale netwerken

A

computersimulatie dat een bepaald cognitieve functie nabootst.