H1 - hoofdpunten Flashcards

1
Q

Celtheorie

A

mens heeft 3 zielen (overleven, ondernemen en goed/kwaad) Moraal zit in de hersenventrikels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

descartes

A

deelde mens op in lichaam (res extensa) en geest (res cogitans), de geest is immaterieel maar zit in pijnappelklier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gall

A

Frenoloigie (geest bevindt zich in de cortex)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

clinicoanatomische methode

A

werd gebruikt om Gall’s theorie te testen. specifieke uitvalsverschijnselen werden in kaart gebracht en gerelateerdd aan plaats van laesie. Zo komen we bij gebieden van Broca en Wernicke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Holisten

A

veel meer samenhang veronderstelt tussen de hersengebieden, ze werken altijd samen. De Gestaltbeweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat heeft Luria toegevoegd?

A

Een theorie die een balans is tussen lokalisationisme en holisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat houdt de theorie van Luria in?

A

drie eenheden die continu communiceren in deze eenheden kan onderscheid worden gemaakt tussen drie hiërarchisch geordende verwerkingsniveaus. Ook ontkende luria betrokkenheid van de niet-dominante hersenhelft (vaak rechts) bij taal- en spraakprocessen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke drie eenheden onderscheid Luria die continu met elkaar communiceren

A

subcorticaal: waakzaamheid en aandacht
posterieur: informatieverwerking (waarneming en verwerking en opslag)
anterieur: organisatie gedrag (planning, regulatie en monitoring)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke verwerkingsniveaus onderscheid Luria?

A

primair: centra voor modaliteit-specifieke zintuigelijke waarneming
secundair: verwerking info en toevoeging betekenis en motoriek
tertiair: multimodale integratie, evalueren van eigen gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt de subtractiemethode in?

A

score op een simpele conditie wordt afgetrokken van score op moeilijke conditie. Het wordt vaak gebruikt bij beeldvormend onderzoek.: activatielevel representeert een score. V

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

enkelvoudige dissociatie

A

selectieve uitval voor taak A (complex) maar niet voor taak B (makkelijk), maar bij uitval voor taak B is er ook uitval voor taak A.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

dubbele dissociatie:

A

patiënt 1 heeft uitval voor taak A en niet voor taak B, maar patiënt 2 heeft uitval voor taak B en niet voor taak A.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn Caramazza’s basisassumpties?

A

een single-case studie is de enige juiste manier om onderzoek te doen naar cognitieve stoornissen, want geen enkele laesie is hetzelfde bij alle individuen binnen een groepsstudie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beloopstudie: generalisatie

A

in hoeverre het resultaat klinisch relevant is/de patient e iets aan heeft in het dagelijks leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

beloopstudie: longitudinale studie

A

een of meerdere patiënten worden gedurende een aantal jaren gevolg. hierbij is een stoorfactor test-herteseffect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

beloopstudie: cross-sectionele studie

A

verschillende groepen patiënten met hetzelfde ziektebeeld worden getest. stoorfactor is dat alleen gesproken kan worden over gemiddeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

het probleem van spontaan herstel in behandelstudies

A

multiple baseline design: eerst meerdere voormetingen om te kijken of er in die voormetingen al sprake is van spontaan herstel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe werkt een CT-scan?

A

gebruikt röntgenstralen: specifieke structuren houden meer straling tegen dan andere. hoge resolutie, dus je kunt in ieder plakje van de hersenen kijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waar kun je een CT-scan voor gebruiken?

A

bij acuut stadium duidelijkheid geven (bv: is het een hersenbloeding?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van een CT-scan?

A

Bot is goed te zien en ventrikels zijn goed te onderscheiden, veel verschillende plakjes ‘coupes’
Lagere ruimtelijke resolutie dan MRI en kankerverwekkende straling

21
Q

Hoe werkt een MRI-scan?

A

Gebruikt magnetische velden, soms met contrastvloeistof om hersenbeschadigingen beter te kunnen zien.

22
Q

Wat is het doel van MRI?

A

Geeft inzicht in afwijkingen in witte stof en totale volume van hersenen/hersendelen

23
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van een MRI-scan?

A

het is niet schadelijk, maar mensen met metaal in hun lichaam kunnen niet in een MRI-scanner. Ook onhandig bij claustrofobie

24
Q

coupe-richting: sagittaal:

A

opdeling in linker- en rechterhersenhelft

25
Q

coupe-richting: coronaal

A

opdeling in voorhersenen en achterhersenen

26
Q

coupe-richting: transversaal

A

horizontale doorsnede van ogen naar achterkant

27
Q

Methoden van structurele beeldvorming

A

CT en MRI

28
Q

Methoden van functionele beeldvorming

A

EEG, MEG, fMRI, PET

29
Q

Hoe werkt EEG?

A

Elektroden worden op de schedel geplaatst voor drie soorten info:

  • Event-related potential (ERP): Gemiddelde elektrische signaal van weefsel dat het dichtst bij de elektrode ligt; tijdsverloop en sterkte van neurale reactie.
  • Schommeling EEG-signaal: Resultaat van hersengolven; bijvoorbeeld concentratievermogen.
  • Relatieve sterkte op elke elektrode: Locaties van gebieden die reageren op een taak.
30
Q

Wat zijn de voordelen van EEG?

A

beste ruimtelijke resolutie

31
Q

Wat zijn de nadelen van EEG?

A

elektrisch velden worden verstoord door schedel, huid en omliggend weefsel, dus redelijk grote foutmarge

32
Q

Hoe werkt MEG?

A

Meet de door actiepotentialen opgewekte magnetische velden

33
Q

Wat zijn voordelen van MEG?

A

Minder grote foutmarge als EEG, omdat er geen last is van verstoring

34
Q

Wat zijn nadelen van MEG?

A

kostbaar, veel onderhoudt en zelfde info als EEG.

35
Q

Wat is fMRI?

A

MRI-scanner die een serie scans maakt. Hemoglobine in het bloed is natuurlijke contrastvloeistof (regelt het zuurstoftransport naar hersenweefsel): Meer hersenactiviteit, sterker signaal.

36
Q

Voordelen van fMRI

A

gebruikt natuurlijke stof als contrastvloeistof

37
Q

nadeel fMRI

A

temporele resolutie niet optimaal?

38
Q

Wat is PET?

A

Meet neurale activiteit met radioactief gemaakt water: Hoe meer water naar een hersengebied, hoe meer zuurstof verbruikt (en meer activiteit).

39
Q

nadeel van PET?

A

stralingsschade

40
Q

Wat is double hazard?

A

Jonge kinderen die ernstig letsel oplopen hebben de slechtste prognose.

41
Q

Wat is growing into deficit?

A

De hersenen van kinderen zijn nog niet volgroeid, dus bij letsel ervaren zij vaak pas op latere leeftijd de werkelijke aard van hun gebreken.

42
Q

Restitutieve reconnectie

A

Neuronen in de naburige hersengebieden van de laesie maken snel verbindingen aan in het beschadigde hersengebied om beschadigde connecties te vervangen.

43
Q

State-dependent learning

A

Aangeleerd gedrag wordt makkelijker toegepast als de situatie waarin het gedrag gewenst is, sterk overeenkomt met de situatie waarin het gedrag aangeleerd is.

44
Q

Transfer

A

Het geleerde gedrag vindt plaats in een andere situatie waarin het gewenst is.

45
Q

Generalisatie

A

Het geleerde gedrag vindt plaats in alle situaties waarin het gewenst is

46
Q

Variability of practice

A

Vorm van stimulatie voor transfer: Vroeg in het leerproces worden al variaties aangebracht in de leercontext.

47
Q

Linkage to the site of application

A

Vorm van stimulatie voor transfer: Tijdens het leerproces wordt het leergedrag in de leerfase al gerelateerd aan de doelsituatie waarin het gedrag gewenst is.

48
Q

Restauratieve methoden

A

Het effect van een gerichte training is generaliseerbaar.
Functietraining: Patiënt moet continu eenzelfde taak uitvoeren (repeated practice approach). Zou effect moeten hebben op onderliggende hersenfunctie, dit blijkt niet zo te zijn.

49
Q

Compensatoire methoden

A

Een neurale beschadiging is onomkeerbaar. Behandeling richt zich niet alleen op individu maar ook op omgeving, en richt zich niet op behandeling van de stoornis maar op verbeteren van functioneren met de stoornis. Vaardigheidstraining: Situatie-specifieke training (aantal stappen uitvoeren of vragen stellen tijdens bepaalde situatie).