HC 7.6: SOA’s (Seksueel overdraagbare aandoeningen) Flashcards

1
Q

definitie SOA:

A
  • een infectieziekte die wordt overgedragen door seksueel contact
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

SOA zorg in Nederland is opgedeeld. maar huisartsen zien de meeste patiënten met SOA’s en zij stellen ook het vaakst de diagnose.
bijna 80% van de mensen met een SOA, wordt gezien door de huisarts.
daarnaast heb je het CSG = Centrum voor Seksuele Gezondheid. die zien ook een deel van de patiënten met SOA’s.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

SOA’s zijn echt een multidisciplinair onderwerp. er zijn heel veel specialismen bij betrokken.
en die specialismen moeten met elkaar overeenkomen hoe er met SOA’s wordt omgegaan, hoe de behandeling is en hoe we verspreiding voorkomen etc.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de oorzaak van vaginale klachten is uiteenlopend. het kan gaan om een candida albicans, een SOA, maar soms ligt er geen enkel micro-organisme aan ten grondslag.
–> en voor je begint met behandelen is het dus belangrijk om de juiste oorzaak te achterhalen.
als je iemand met antibiotica gaat behandelen, op verdenking van chlamydia, maar diegen blijkt een cateriële vaginose te hebben, dan kunnen de klachten verergeren

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bacteriële vaginose:

A
  • een disbalans van bacteriën
  • en dat kunnen we aantonen door een preparaat te maken
  • het kan ook met moleculaire diagnostiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vaginale flora:

A
  • in de normale flora zie je vooral veel lactobacillen en enkele tot geen andere organismen
  • als er dus allerlei andere bacteriën inzitten, dan is het een abnormale flora
    –> je gebruikt de Nugent score, waarbij je kijkt naar de verschillende soorten bacteriën in de vaginale flora en op basis daarvan een score berekent
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

klassieke bacteriële verwekkers van SOA:

A
  • Neisseria gonorrhoeae (gonorroe)
  • Chlamydia trachomatis (chlamydia)
  • Treponema palidum (syfillis/lues)
  • (mycoplasma genitalium)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Neisseria gonorrhoeae:

A
  • Neisseriae spp (zijn dus bacteriën van de soort ‘neisseriae’ alleen met een andere achtervoegsel’ koloniseren de mucosa
  • de meeste soorten zijn niet pathogeen
  • twee belangrijkste pathogene soorten: Neisseria menigitidis en Neisseria gonorrhoeae
  • kenmerken: gram-negatieve diplococcen, pili, kapsel, intracellulaire vermenigvuldiging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

symptomen gonococcen infecties (dus gonorroe):

A
  • ‘druiper’
  • urethritis klachten
  • prostitis
  • bij neonaten die zijn geboren bij een moeder die besmet is met gonoccen kan, na enkele dagen na de geboorte een infectie van het oog optreden, waarbij er pus in het oog zit
  • gedissemineerde infectie: koorts, polyarthritis
  • en soms een septische arthritis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

diagnostiek Gonorroe:

A
  • gonococcen kunnen heel slecht tegen droge lucht
  • dus als je een kweek probeert te doen, maar die is wat langer onderweg (zoals vaak bij de huisarts) dan is de bacterie al dood. dan is de sensitiviteit van de kweek heel laag
  • maar een kweek is wel belangrijk, omdat we er gevoeligheids bepaling op willen doen
  • maar voor een ‘simpele’ sensitieve test, kunnen we een PCR gebruiken. het is wel zo dat op de plekken waar de gonocccen zit, dus ook vaak andere Neisseria species zitten en dat je dus soms kruisreactiviteit hebt. je kan dus fout-positieve uitslagen krijgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

behandeling gonorroe:

A
  • ceftriaxon, intra-musculair
    –> en waarom? over de jaren zijn de gonoccen resistent geworden tegen verschillende middelen, zoals penicilline. veel middelen die ook oraal werden gegeven, is resistentie tegen opgebouwd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

besmettingskans en incubatietijd van gonococcen:

A
  • besmettingskans: 50-80% per seksueel contact
  • incubatietijd: 2-14 dagen, gemiddeld 8 dagen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Treponema pallidum:

A
  • is een spirocheet, en niet kweekbaar
  • je hebt verschillende Treponema soorten, komen vooral voor in landen rond de evenaar, en die leven in de grond en die geven verschillende huidbeelden
  • dus als een kind dit op jonge leeftijd heeft gehad, dat die dan kruisreageren met de testen die wij hebben voor Lues (treponema pallidum)
  • je kunt dus, als je serologie doet voor deze infectie omdat je de bacteriën niet kan kweken, een kruisreactie krijgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

stages/stadia van Lues

A
  • Stadium 1: het begint met een ulcus. dat ulcus gaat na een tijdje vanzelf weg. dus dan lijkt het alsof het voorbij is, maar dat is niet zo. de bacterie is niet weg en die probeert het immuunsysteem te omzeilen
  • Stadium 2: de bacterie gaat bijvoorbeeld in de huid zitten. je krijgt allemaal vlekjes. je kan ook hierbij nog andere klachten krijgen, zoals haaruitval, koorts en algehele malaise, dus wat vage klachten. maar ook dat gaat weer over. maar de bacterie blijft
  • Stadium 3: en dan zal de bacterie zich in allerlei organen gaan nestelen. en dat duurt lang, voordat dat tot uiting komt.
    –> tussen fase 2 en 3 zit dus eigenlijk een soort latente periode. je komt vaak na een jaar in die latente periode. en als je dat dus niet behandelt, kom je na 5-50 jaar in die derde fase.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

heel vaak staat Lues in de DD, als men er niet helemaal uit komt. maar bij huidafwijkingen en vlekjes is dit vooral het geval.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

congenitale syfillis geeft een grote verscheidenheid aan aangeboren afwijkingen. daarom is het belangrijk om zwangere vrouwen hierop te screenen.

17
Q

diagnostiek van Lues:

A
  • we kunnen de bacterie met een PCR aantonen, maar dat kan alleen in het ulcus of op de vlekjes, want daar zitten nog levende bacteriën in
  • een PCR in het bloed is NIET gevoelig genoeg
  • serologie is de standaard om lues aan te tonen
  • daar hebben we 2 testen van: Treponemaal en Non-Treponemaal
  • we screenen met treponemale testen
  • dat is een ELISA en we kijken of er IgG aanwezig is
  • maar omdat het dus kruisreageert, hebben we een confirmatie test, middels een immunoblot. deze test is namelijk veel specifieker dan de ELISA
  • en als we willen weten: is het een nieuwe infectie of is het een langer bestaande infectie, meten we de VDRL/RPR
  • dat is een non-treponemale test en die test op anti-cardiolipine antistoffen
  • en vroeger en in ontwikkelingslanden maakt men ook nog wel eens gebruik van een donkerveld microscopie ulcus
18
Q

serologisch verloop van Lues:

A
  • de treponemale antistoffen blijven altijd aanwezig
  • dus heb je ooit Lues opgelopen, dan blijven de antistoffen altijd positief
  • je kan dus altijd zien of iemand Lues heeft gehad, maar je weet op basis van de uitslag van de antistoffen niet of iemand er ooit voor is behandeld
  • dus als een patiënt met positieve antistof uitslag, nooit behandeld is, moet je alsnog behandelen want dan zit diegene in de latente fase
19
Q

behandeling van Lues:

A
  • penicilline
  • en het is dus belangrijk om onderscheid te maken tussen actieve en latente infectie
  • als het een latente infectie is: vaak Geen VDRL, wel positieve antistoffen. dan 3 keer penicilline
  • als het een actieve infectie is, dan geven we 1 keer penicilline
20
Q

Chlamydia trachomatis:

A
  • het zit tussen een bacterie en virus in, want het heeft cellen nodig om zich te repliceren
  • het is dus een obligaat intracellulair pathogeen
  • het gaat dus een cel in, hij maakt daar ‘bodies’
  • en die ‘bodies’ zijn de nieuwe chlamydia, die worden uitgescheiden en daarmee worden dus nieuwe cellen geïnfecteerd
  • en dat kost even tijd, waardoor de incubatietijd ook wat langer is, namelijk 1-3 weken
  • meestal verloopt deze infectie asymptomatisch
21
Q

chlamydia trachomatis is verdeeld in 18 serovars en in 3 biovars:

A
  • A, B, Ba en C: trachoom, geven dus bindvliesontsteking van het oog
  • D-K urogenitale infecties
  • L1, L2, L3: lymphogranuloma venereum (ontsteking van de lymfeklieren, waarbij men ook echt ziek is)
22
Q

Lymphogranuloma venereum:

A
  • is een bijzondere vorm van Chlamydia
  • heeft een ernstiger beloop
  • lymfeklierzwelling lies en/of anale klachten
  • zien we vooral bij mannen die seks hebben met mannen
  • langere behandeling
23
Q

het grootste deel van de Chlamydia infecties verloopt asymptomatisch en is ook zelflimiterend.
een onbehandelde chlamydia infectie is meestal zelflimiterend. bij ongeveer 50% van de vrouwen is chlamydia na een jaar niet meer aantoonbaar.
- vrouwen met een doorgemaakt chlamydia-infectie hebben een iets verhoogd risico op PID en fertiliteitsproblemen.
- het risico op deze complicaties neemt toe bij herhaalde infecties of ernstiger verlopen infecties (dus infecties waarbij iemand klachten heeft).

24
Q

belangrijkste diagnostiek bij chlamydia:

A
  • PCR (in urine, de eerste straal, of op oogwat)
25
Q

behandeling chlamydia:

A
  • azitromycine
    of
  • doxycycline
26
Q

5 nieuwe wetenschappelijke inzichten t.a.v. chlamydia:

A
  1. chlamydia wordt door het lichaam opgeruimd
  2. kans op verminderde vruchtbaarheid is NIHIL
  3. al het screenen en behandelen heeft geen effect op de prevalantie van chlamydia
  4. we zien antibioticaresistentie optreden
  5. microbioom nadelig beïnvloed door antibiotica
27
Q

Mycoplasma genitalium:

A
  • veel mensen hebben geen last van deze bacterie
  • het zit ook een beetje tussen bacterie en virus in, het is net als chlamydia intracellulair
  • het is dus een beetje de vraag of we dit moeten zien als een ‘klassieke SOA’ of niet
  • we zien het dus wel als een bacterie die middels sexueel contact overdraagbaar is, maar we beschouwen het niet als een ‘klassieke SOA’, omdat er dus ook grote groepen zijn die hier geen klachten van hebben, maar het wel kunnen doorgeven
  • we testen mannen op mycoplasma genitalium, wanneer ze een urethritis hebben die niet wordt veroorzaakt door Gonorroe of Chlamydia
  • testen middels PCR
  • behandeling: azithromycin is eerste keus, maar wel veel resistentie
    –> dus terughoudend met behandelen, alleen als er klachten zijn
28
Q

mensen die herpes, gonorroe of syfillis hebben, hebben een verhoogde kans op het oplopen van HIV.

29
Q

dan zijn er nog een aantal virale SOA’s:

A
  • Herpes Simplex virus
  • Humaan Papiloma virus
  • Humaan Immunodeficiëntie virus
  • Hepatitis B virus
  • Hepatitis C virus
30
Q

epidemiologie belangrijkste SOA’s in Nederland:

A
  • Chlamydia: stabiel rond de 15%, mannen als bij vrouwen, bij MSM ongeveer 10%
  • Gonorroe: lichte stijging van ronde de 2%, mannen even veel als vrouwen. bij MSM 11%
  • Syfillis: lichte stijging rond 0,2%, mannen even vaak als vrouwen. bij MSM 2,6%
31
Q

belangrijkste huisarts diagnose:

A
  • Herpes genitalis
  • HPV infectie
  • anogenitale wratten
  • scabiës
32
Q

we testen altijd aan de hand van seksuele anamnese. dus op basis van die gegevens bepalen we wat we gaan testen.