H11.2 Flashcards

1
Q

Locatie slokdarmkanker

A
  • Onderstel deel slokdarm
  • Bij overgang maag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Locatie slokdarm

A
  • Achter trachea
  • Naast aorta
  • Voor wervelkolom
  • Door het middenrif
  • Mond uit in maag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Functie slokdarm

A
  • Passage voedsel
  • Nog geen opname van voedingsstoffen

Veel lymfeklieren rondom slokdarm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Typen slokdarmtumoren

A
  • PVC
  • Adenocarcinoom
  • Melanoom
  • Sarcoom
  • Gastro-intestinale stromale tumor (GIST)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Epidemiologie slokdarmcarcinoom

A
  • Sterke toename adenocarcinoom
  • Kans is 1.5% in het leven
  • Is 2.7% van totale maligniteiten
  • 65-70% van slokdarmcarcinoom >65 jaar
  • 4% <45 jaar
  • Overleving is laag
  • Pas laat klachten waardoor tumor meestal al gemetastaseerd is
  • Geen curatie mogelijk
  • 5-jaarsoverleving is 15%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Alarmsymptomen slokdarmkanker

A
  • Dysfagie (passageklachten)
  • Ongewenst gewichtsverlies
  • Odynophagie (pijn bij eten)
  • Braken
  • Persisterend hikken
  • Foetor ex ore/halitosis (slechte adem)
  • Anemie
  • Haematemesis (bloedbraken)
  • Melena (zwarte ontlasting)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

LO slokdarmcarcinoom

A

Som lymfeklieren palpabel, bijvoorbeeld klier van Virchow in hals

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Aanvullend onderzoek slokdarmcarcinoom

A
  • Gastroscopie met biopsie
  • Endoscopie met biopten ter bevestiging van diagnose en beoordeling maag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

T: tumordiepte

A
  • T1: intramucosaal
  • T2: muscularis propria
  • T3: door adventitia
  • T3: ingroei in ander orgaan

Middels endosonografie (EUS)

Nooit dilateren bij stenotische tumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

N: aantal verdachte lymfeklieren

A
  • N0: 0 verdachten klieren
  • N1: 1-2 verdachte klieren
  • N2: 3-6 verdachte klieren
  • N3: >6 verdachte klieren

Middels EUS, CT, PET-CT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

M: metastasen op afstand (lever, bot, hersenen, longen)

A
  • M0: geen metastasen op afstand
  • M1: metastasen op afstand

Middels CT of PET-CT, maar kan ook via EUS en echo hals

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Behandeling oesophaguscarcinoom

A
  • Slokdarmresectie
  • Complicatiegevoelig
  • Aanzienlijke mortaliteit
  • Hoge morbiditeit
  • Operabel
  • In opzet curatief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Risicofactoren PVC

A
  • Roken
  • Alcohol
  • Corrosie (na drinken chemische middelen
  • Radiotherapie in hals- en thoraxregio
  • KNO-tumor
  • Achalasie: ontbreken van peristaltische beweging van slokdarm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe ontstaat reflux (GERD)

A
  • Verslechterde werking lagere slokdarmsfincter (LES)
  • Maagzuur omhoog richting slokdarm
  • Epitheelweefsel is niet bestand tegen lage pH maag
  • Metaplasie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Epidemiologie Barrett oesophagus

A
  • 1 op 10 mensen met reflux
  • Kans op slokdarmkanker 30-50x verhoogd
  • <5% met Barrett oesophagus ontwikkelt adenocarcinoom
  • Endoscopisch duidelijk te onderscheiden
  • Controle door 1x per 2 jaar scopie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ontwikkeling adenocarcinoom in meerdere stappen

A
  • Metaplasie
  • Onzekere dysplasie (indefinitie)
  • Laaggradige dysplasie
  • Hooggradige dysplasie
  • Adenocarcinoom
17
Q

Hoe hooggradige dysplasie verwijderen?

A

Endoscopisch

18
Q

Endoscopic mucosal resection (EMR)

A
  • Zoutoplossing
  • Poliep
19
Q

Endoscopic submucosaal dissectie (ESD)

A
  • Snijdt weefsel rondom tumor weg
  • Tumor komt los en kan opgepakt worden
  • Tijdsintensiever
  • Weefsel beoordelen
20
Q

Palliatieve behandeling

A
  • Levensverwachting >3 maanden: RT voor dysfagie
  • Levensverwachting <3 maanden: stent
  • Als conditie het toelaat: bespreken palliatieve chemo

Gemiddelde levensverwachting bij gemetastaseerde ziekte is 9 maanden

21
Q

Curatieve behandeling

A
  • Neoadjuvante chemoradiotherapie met slokdarmresectie
  • Neoadjuvante chemotherapie gevolgd door slokdarmresectie
  • Direct opereren
  • Definitieve chemoradiotherapie
  • Definitieve radiotherapie
22
Q

Continuïteitsherstel

A
  • Buismaag
  • Coloninterpositie
23
Q

Buismaag

A
  • Vergelijkbare operatie als de gastric sleeve
  • 10% afvallen
  • Wel zonder sondevoeding
24
Q

Coloninterpositie

A
  • Deel colon losgemaakt en als vervanger van de slokdarm vastgemaakt en verbonden op dunne darm
  • Bij tumorinfiltratie in maag en slokdarm of bij eerdere maagchirurgie
25
Q

Transhiatale resectie

A
  • Operatie via buik en hals
  • Niet in thorax opereren
  • Niet mogelijk bij een te hoge tumor of bij verdachte lymfeklier
26
Q

Transthoracale resectie

A

Operatie via buik en borstholte

27
Q

Mogelijkheden operatie

A
  • Open chirurgie
  • Compleet minimaal invasief (laparoscopisch en thoracoscopisch)
  • Hybride
  • Robot geassisteerd
28
Q

Voordeel laparoscopische operatie t.o.v. open operatie

A
  • Verminderde kans op pneumonie
  • Minder bloedverlies
  • Kortere opname duur
29
Q

Keuze operatie x kankergerelateerde factoren

A
  • Hoog midden oesophagus gelegen tumoren: transthoracaal en cervicale naad
  • Hoog mediastinale lymfeklieren: transthoracaal
  • Meer tumorinfiltratie in maag waardoor kortere buismaag: intrathoracale naad
  • Bestraling bovenste mediastinum: cervicale naad
30
Q

Complicaties operatie slokdarm

A
  • Wondinfectie
  • Nabloeding
  • Naadlekkage
  • AF
  • Pneumothorax
  • Atelectase
  • Pneumonie
  • Chyluslekkage
  • Stembandparese
31
Q

Parameters postoperatief beloop

A
  • Tekenen van infectie: koorts, pols, saturatie, ademhalingsfrequentie
  • Drains (chylus)
  • Wonden
  • Opstarten voeding
  • Uit bed
  • Toewerken naar ontslag
  • Nazorg
  • Contact met patiënt en familie
32
Q

Vragen bij resectiepreparaat

A
  • Is kanker radicaal verwijderd?
  • Welke vorm is het?
  • Zijn er lymfeklier uitzaaiingen?
  • Is er reactie op chemoradiotherapie (pathologische respons)?
  • Als er nog kanker aanwezig is, wat zijn de behandelmethoden?