Godsdienst - 1 Kiezen Is Moeilijk… Flashcards

1
Q

Wat maakt dat sommige keuzes makkelijk zijn en andere moeilijk?

A

Sommige keuzes zijn levenskeuzes. Ze hebben langer gevolg op ons leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waardoor kiezen/keuzestress? (3)

A
  1. Mensen willen vandaag meer kiezen
  2. Mensen kunnen vandaag ook vaker kiezen
  3. Mensen moeten voortdurend keuzes maken (= keuzestress)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn 3 negatieve gevoelens bij het maken van een keuze?

A
  • verlamming: keuze uitstellen omdat je niet kan kiezen.
  • twijfel: of je wel of niet de juiste keuze gemaakt hebt
  • spijt: spijt hebben van je keuze
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn 2 positieve gevoelens bij het maken van een keuze?

A
  • voldoening: trots zijn op jezelf
  • gevoel van geluk en tevredenheid: juiste keuze gemaakt hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het belang van de viskom?

A

Als je de viskom breekt om mogelijkheden te creëren zodat alles mogelijk is, heb je geen vrijheid maar verlamming en minder tevredenheid.

-> grenzen zijn noodzakelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe heet de man van wie we zijn keuzes hebben bestudeerd?

A

Ignatius van Loyola

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de vier verschillende mogelijke standpunten tov van solidariteit dat we onderscheiden?

A
  • autonomie
  • heteronomie
  • extrinsiek
  • intrinsiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Het schema kunnen tekenen p10

A

Niet vergeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is autonomie?

A

Wanneer je er zin in hebt
Wanneer het je past
Beredeneerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is heteronomie?

A

Uit verantwoordelijkheidsgevoel
‘Het is mijn plicht.’
Vanuit je eigen geweten. (Buikgevoel/roeping)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is extrinsiek?

A

Externe drijfveer
Vb. Beloning, geld, roem, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is intrinsiek?

A

Handeling als doel op zich
Omdat je het echt wilt (weinig of geen eigen belang)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Neigt de christelijke solidariteit eerder naar functionalisering of gratuïteit.

A

Gratuïteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke soorten roeping zijn er?

A
  • wereldse roepingen
  • religieuze roepingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de wereldse roeping?

A

Zich geroepen voelen om iets te doen dat je leven zin geeft en dat je motiveert om iets te doen dat volgens jou nuttig is.

Bij een wereldse roeping is het vaak het beroep van de persoon dat de roeping is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de religieuze roeping?

A

Wordt ervaren als een ‘gegrepen zijn’ door God, die aanzet tot geloofsverdieping en gebed. Maar evenzeer als ‘gestuwd zijn/ tot concert engagement een gemeenschapsopbouw.

17
Q

Wat is het zelfbeschikkingsrecht?

A

= autonomie: ‘zelf doen’

18
Q

Wat zijn de 3 puntjes bij het kiezen in onze Westerse cultuur waarin het individu sinds de laatste decennia centraal kwam te staan?

A

1- Mensen willen kiezen:
Vroeger waren discipline, gehoorzaamheid topdeugden, nu staat eigen initiatief, creativiteit, assertiviteit en authenticiteit centraal.

2- Mensen kunnen meer kiezen:
gevolg-> alles kan dus alles mag

3- Mensen moeten kiezen:
Een probleem: veel mensen kunnen niet kiezen maar moeten het toch => weinig houvast.

19
Q

Wat is het gevolg van het zelfbeschikkingsrecht?

A

Paradox van de zelfbeschikking
= de vrijheid van het meer kunnen kiezen, levert onvrijheid van het meer moeten kiezen op.

20
Q

Wat zegt Sartre?

A

Dat we zelf kiezen wie en hoe we zijn.

21
Q

Geef 4 puntjes waarom de mens niet vrij is.

A

1- Wetten ((on)geschreven) waaraan men zich moet houden.
vb. verkeersregels, kleren aandoen, geen ontrouw, …

2- sociale verwachtingen: individu ervaart druk om een bepaald beeld te beantwoorden.

3- persoonlijke factoren: niet zelf gekozen.
vb. genen, leeftijd, cultuur, …

4- levensbeschouwing, klimaat economie

22
Q

Wat is keuzemoeheid?

A

Het individu lijkt nood te hebben aan een leidende figuur die keuzestress vermindert.

23
Q

Wat is enerzijds en anderzijds bij zelfbeschikking in verbinding?

A

enerzijds: zelfbeschikking is een fundamenteel menselijke waarde. Streven naar meer zelfbeschikking is positief.

anderzijds: kritiek op de manier waarop men zelfbeschikking interpreteert
-> volledig los gezien van de verbindingen met de wereld.

24
Q

Wat is de conclusie van zelfbeschikking in verbinding?
Wanneer kan iemand autonoom zijn?

A

Men kan dus pas autonoom zijn wanneer men gesteund en/of gedragen wordt door anderen, het ander, de Andere.

25
Q

Welke 3 visies hebben we?

A

1- zelfbeschikkingsrecht
2- de mens is (beter) niet vrij
3- zelfbeschiikking-in-verbinding

26
Q

bij welke visie past een roeping?

A

Een roeping kan enkel bij de 3e visie (zelfbeschikking-in-verbinding) geplaatst worden:
- het komt van binnenuit: passie
- omgeving kan een grote invloed hebben op de keuze

zelfbeschikking <-> verbinding

27
Q

Wat is heteronomie aan de oorsprong?

A

Door iets of door iemand anders geroepen worden

28
Q

Wat is een antropologische dimensie?

A

Sacramenten sluiten aan bij de scharniermomenten in het leven

29
Q

Wat is een theologische dimensie?

A

zij duiden die scharniermomenten vanuit het christelijke geloof

30
Q

Wat is de christelijke initiatie?

A

je laat mensen thuis komen (goed doen voelen)

31
Q

Wat staat er in de kader tegenover autonomie?

A

heteronomie

32
Q

Wat staat er in de kader tegenover heteronomie?

A

autonomie

33
Q

Wat staat er in de kader tegenover intrinsiek?

A

extrinsiek

34
Q

Wat staat er in de kader tegenover extrinsiek?

A

intrinsiek

35
Q

Wat vormt intrinsiek en autonomie?

A

altruïsme

36
Q

Wat vormt autonomie en extrinsiek?

A

compensatie

37
Q

Wat vormt extrinsiek en heteronomie?

A

liefdadigheid

38
Q

Wat vormt heteronomie en intrinsiek?

A

naastenliefde (christelijk belang)