Geschiedenis - 5+6+7 Flashcards

1
Q

Welke armen verdienden bijstand?

A

Eerlijke gezinnen die door tegenslagen waren getroffen waar ze weinig aan konden doen: krijgsgevangenen, opsluiting, wegens schulden, brand, schipbreuk, overstromingen, ziekten, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke armen verdienen geen bijstand?

A

Al wie door zijn leeftijd arbeidgeschiet was en dus in staat was om te verwerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke rol moest de overheid spelen?

A

Waardige armen ondersteunen en de andere aan werk helpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoeveel procent migranten waren er tussen ca 1550-1750?

A

15-20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wie waren vooral de economische migranten? (5)

A
  • seizoensarbeid (landbouw): mensen die daar dan lange tijd gingen helpen
  • interne kolonisatie (verplaatsen naar onontgonnen gebieden, ca1650 centraal EU en Rus)
  • naar steden van platteland vo werk en bijstand
  • soldaten: beroepssoldaten en huurlingen, legertrein voor logistieke onderstuning + bevoorrading
  • zeelui

(vooral soldaten en zeelui)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wie vormden de religieuze minderheden? (3)

A
  • Joodse diaspora: verspreiding naar N-Af en delen EU

-Morisken (afstammelingen van bekeerde Moslims): uit Spanje vertrekken uit angst oor de inquisitie (=rechtbanken om andersgelovigen te gaan straffen)

  • Protestanten vluchtten (Pilgrim Fathers)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de inquisitie?

A

Wanneer rechtbanken andersgelovigen gaan straffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wie of wat is zijn de Pilgrim Fathers

A

De boten die van GB naar Noord-Amerika vluchten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wie is slachtoffer van gedwongen migratie?

A

slavenhandel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een sedentaire levensstijl?

A
  • je vestigen
  • ideaal voor het behoud van de sociale orde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom zat de traditionele landbouw in een vicieuze cirkel?

A

Omdat transport van mest en graanoverschotten niet renderend was.W

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het nadeel van de combinatie van het drieslagstelsel en het openveldsysteem?

A

Er werd opgelegd welke gewassen verbouwd moesten worden, en alle leden van de boerengemeenschap werden ook verplicht de landbouwkalender te volgen om te zaaien en te oogsten.
Dat remde de individuele ondernemingszin af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Voor wat diende het drieslagstelsel?

A

Om de grond te laten rusten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat was het nadeel van het drieslagstelsel?

A

Er was minder ruimte voor voedergewassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat was er nakomer van het drieslagstelsel?

A

het openveldsysteem: rekening houden met andere boeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is arbeidsproductiviteit?

A

Rendement van de handarbeid in de akkerbouw
(Dat dwong de meerderheid van de bevolking om in de landbouw te werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Voorwaarden voor commerciële landbouw in N-Italie + rond de Noordzee?

A
  • intensiveren: drieslagstelsel, …
  • divrsifiëren: nijverheidgewassen, nieuwe gewassen, …
  • transport: bevaarbare waterwegen en vlak reliëf (graan aanvoeren en nijverheidsgewassen wegvoeren)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat waren de nadelen van de commerciële landbouw?

A

Boeren moeten zelf voedsel aankopen op de markt.
-> niet meer zelfvoorzienend of autarkisch & dus ook afhankelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is een manufactuur?

A

Grote ateliers waar gezamenlijk aan handarbeid wordt gedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat waren de nadelen voor boeren die aan huisnijverheid deden?

A

Ze worden volledig afhankelijk aan de kooplieden die hun producten afnamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Als je 4 zakken graan als opbrengst hebt, hoeveel zakken kun je dan consumeren en/of verkopen? Waarom?

A

3, want je moet 1 zak opzijzetten als zaaigoed voor het volgende jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat waren de 3 kenmerken van de traditionele landbouw?

A
  • overlevingslandbouw en zelfvoorziening (-> weinig overschot: autarkie)
  • drieslagstelsel (lage opbrengst, laag rendement
  • lage arbeidsproductiviteit (-> grote tewerkstelling)

-> bepalend voor nijverheid levensstandaard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Noem een dominant kenmerk van de productie-eenheid dat gemeenschappelijk was voor stad en platteland

A

De productie gebeurde thuis (huisnijverheid): ambachtsatelier in de stad, boerenhuishouden op het platteland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

2 verschillen tussen stad en platteland mbt de ptoductieorganisatie

A

stad:
- voltijds
- meestal ambachtelijk georganiseerd

platteland:
- deeltijds: aanvullend of als winteractiviteit
- geen enkele vorm van reglementering

25
Q

Wat is de productie-eenheid in de stad en op het platteland?

A

stad: ambachtsatelier
platteland: boerenhuishouden => huisnijverheid

26
Q

Wat voor organisatie was er in de stad en op het platteland?

A

stad: reglementering, voltijdse bezigheid
platteland: geen reglementering, aanvullende of winteractiviteit

27
Q

Wanneer vond er een productieverandering plaats?

A

in de late ME

28
Q

Wat is intensivering? +vb

A
  • meer productie per opp.
  • klaver, rapen, voederbieten, spurrie, …
29
Q

Wat is diversifiëring? +vb

A
  • meer variatie in het zaaigoed
  • verfplanten, aardappelen, suikerbieten, vlas, mais, hennep, hop, …
30
Q

Voor wat bood de vruchtwisslingscyclus een oplossing?

A

voor braakliggend 3-slagstelsel

31
Q

Wat was een gevolg van de intensivering of diversifiëring vd voedergewassen?

A

groenbemesting

32
Q

Bij welke producten werd diversifiëring vooral en voornamelijk gedaan?

A
  • nijverheidsgewassen
  • nieuwe gewassen zoals aardappelen en suikerbieten
33
Q

Wat zijn handelsmetropolen?

A

grote en economisch bloeiende handelssteden

34
Q

Welke stad had er in welke eeuw een economische bloeiperiode?

A

16de = Antwerpen
17de = Amsterdam
18de = Londen

35
Q

Wat hadden de handelssteden gemeen?

A

Ze lagen aan bevaarbare waterlopen

36
Q

Welke factoren maken van Antwerpen handelsmetropolen qua ligging? (3)

A
  • veilige haven
  • toegang tot de kust
  • rechtstreeks verbonden met het Europese binnenland
37
Q

Welke factoren maken van Antwerpen handelsmetropolen qua overheidsbeleid? (2)

A
  • vrijheid op godsdienstig en economisch vlak
  • de mogelijkheid om zich als buitenlandse handelaar te vestigen
38
Q

Welke factoren maken van Antwerpen handelsmetropolen qua aanwezige handelaars of handelgenootschappen? (7)

A
  • Fransen
  • Duitsers
  • Denen
  • Italianen
  • Portugezen
  • Spanjaarden
  • Engelsen
39
Q

Welke factor maakt van Antwerpen handelsmetropolen qua afzetmarkt?

A
  • vooral buurlanden en Zuid-Europa
40
Q

Welke factoren maken van Antwerpen handelsmetropolen qua andere/unieke (economische) troeven? (2)

A
  • kaai met kraan
  • handelsbeurs
41
Q

Welke factoren maken van Amsterdam handelsmetropolen qua ligging? (2)

A
  • toegang tot de kust
  • rechtstreeks verbonden met het Europees binnenland (Rijn, Maas)
42
Q

Welke factor maakt van Amsterdam handelsmetropolen qua overheidsbeleid?

A
  • vrijheden, lage taksen een geode infrastructuur maakten deze haven interessant voor (buitenlandse) handelaars
43
Q

Welke factor maakt van Amsterdam handelsmetropolen qua aanwezige handelaars of handelgenootschappen?

A
  • schepen en handelaars vanuit heel Europa, ook ui Azië, Afrika en Amerika
44
Q

Welke factor maakt van Amsterdam handelsmetropolen qua afzetmarkt?

A
  • Spanje, Duitsland, Portugal maar ook Noordoost- Europa (Rusland, Polen)
45
Q

Welke factoren maken van Amsterdam handelsmetropolen qua andere/unieke (economische) troeven? (2)

A
  • lage interesten
  • de aanwezigheid van geld
46
Q

Welke factoren maken van Londen handelsmetropolen qua ligging? (3)

A
  • veilige haven
  • toegang tot de kust
  • de nabijheid van andere belangrijke Europese havens
47
Q

Welke factor maakt van Londen handelsmetropolen qua overheidsbeleid?

A
  • Monopolie: de Britten, kregen voorrang op de buitenlandse handel.
    De schepen moesten Brits zijn oom te mogen importeren, zo niet moesten ze erg hoge belastingen betalen
48
Q

Welke factor maakt van Londen handelsmetropolen qua aanwezige handelaars of handelsgenootschappen?

A
  • Britse handelsgenootschappen, actief in al de (bekende) delen van de wereld
49
Q

Welke factor maakt van Londen handelsmetropolen qua afzetmarkt?

A
  • Londen als wereldstad en afzetmarkt en draaischijf van de Europese handel
50
Q

Welke factoren maken van Londen handelsmetropolen qua andere/unieke (economische troeven? (2)

A
  • de aanwezigheid van geld (leningen)
  • investeerders
51
Q

Welke 5 factoren bepaalden het succes van een handelsmetropool?

A
  • ligging
  • overheidsbeleid
  • aanwezigheid handelaars en handelsgenootschappen
  • afzetmarkt
  • unieke troeven
52
Q

betekenis innovaties

A

vernieuwingen

53
Q

Welke 6 innovatieve handelstechnieken kwamen er?

A
  • beurs
  • wisselbrief
  • handelscompagnie met aandelen
  • naamloze vennootschap
  • centrale bank
  • bankbiljet
54
Q

Wat is naamloze vennootschap

A

Niet aan naam gebonden wat je verkoopt qua producten

55
Q

Wat is mondialisering?

A

Een voortdurend proces van wereldwijde economische, politieke en culturele integratie. Ook gekend als globalisering.

  • Zorgt in Europa voor mercantilisme (het Europees mercantilisme is een economisch beleid met als doel om de export te maximaliseren en de import te minimaliseren.)
56
Q

Wat is mercantilisme?

A

= het Europees mercantilisme is een economisch beleid met als doel om de export te maximaliseren en de import te minimaliseren

57
Q

Voorbeeld van mondialisering

A

bv: driehoekshandel

58
Q

Voorbeelden van mercantilisme

A

GB: Navigation Acts
FR: colbertisme

59
Q

Hoe is de nieuwe nijverheid id VMT?

A
  • kooplieden, en ondernemers
  • manufactuur