Alles vo examen 1 Chemie 1-3 Flashcards

1
Q

Wat is materie?

A

De verzamelnaam voor stoffen.
Ze omvat alles wat een massa heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een zuivere stof?

A

1zeflde soort molecule in de stof.

Stoffen komen zelden voor als zuivere stof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In wat kan je de zuivere stoffen verdelen?

A
  • enkelvoudige stoffen (1 atoomsoort)
  • samengestelde stoffen (meer dan 1 atoomsoort)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

In wat kan je de enkelvoudige stoffen verdelen? (3)

A
  • metalen
  • niet-metalen
  • edelgassen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

In wat kan je samengestelde stoffen verdelen? (2)

A
  • anorganische stoffen
  • organische stoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een stofklasse?

A

Een groep stoffen met gelijkaardige chemische eigenschappen.
Ze hebben een gemeenschappelijk atoom of atoomgroep. (= functionele of karakteristieke groep)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe heet de groep van samengestelde stoffen met gelijkaardige eigenschappen en een gemeenschappelijk atoom of atoomgroep?

A

functionele of karakteristieke groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn anorganische stoffen?

A

Samengestelde stoffen die vooral voorkomen in de niet-levende natuur.
Je verdeelt ze in 4 stofklassen: oxiden, zuren, basen en zouten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Geef een voorbeeld van anorganische stoffen

A
  • siliciumoxide (wit zand)
  • koolstofdioxide
  • natriumchloride
  • water
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

In welke 4 stofklassen verdeel je de anorganische stoffen?

A
  • oxiden
  • zuren
  • basen
  • zouten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de organische stoffen?

A

Samengestelde stoffen die allemaal het element koolstof bevatten. Daarom spreek je ook vaak van koolstofverbindingen.
Je vindt ze in de levende natuuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke verbindingen met het element koolstof vormen een uitzondering op de organische stofklasse?

A
  • koolstofdioxide (CO2)
  • koolzuurgas (H2CO3)
    … behoren tot de anorganische stofklasse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn natuurlijke stoffen?

A

Stoffen die in de natuur voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn synthetische stoffen?

A

Stoffen die bereid worden in de chemische industrie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke worden kan je met elkaar linken?
Kies uit:
- organisch
- anorganisch
- synthetisch
- natuurlijk

A

organische = (ongeveer) natuurlijk
anorganisch = (ongeveer) synthetisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat doen chemische bindingen?

A

Ze houden de atomen bij elkaar in chemische verbindingen. De binding is afhankelijk van het type bindende elementen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een ionbinding?

A

Vindt plaats tussen een metaal) en niet-metaalion.
Het metaal geeft hierbij de valentie-elektronen af aan het niet-metaal.
Je stelt de verbinding voor met een formule-eenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een atoomverbinding?

A

(covalente binding)
Vindt plaats tussen metaalatomen.
De vrije elektronen en het positieve metaalion trekken elkaar aan en blijven samen.
Je stelt de formule voor met een bruto-formule.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het oxidatiegetal (OG)?

A

Is een denkbeeldige lading die het bindingsvermogen van een element geeft.
Het geeft dus het aantal elektronen aan dat een atoom opneemt of afstaat bij overgang naar de ionaire vorm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Aan wat is de som van de OG van de elementen in een verbinding gelijk?

A

Aan de nul of aan de lading van het ion.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het OG van O in een samengestelde stof?

A

-II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het OG van H in een samengestelde stof?

A

+I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is een binaire verbinding?

A

Een verbinding die bestaat uit 2 elementen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe bereken je een ontbrekend OG in 4 stappen?

A

1) Bekende OG en x plaatsen onder de elementen.
2) Vermenigvuldigen met index.
3) Gelijkstellen aan 0 of ad lading van het ion.
4) Ontbrekende OG bepalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe bepaal je de chemische formule van een binaire verbinding met behulp van de OG in 3 stappen?

A

1) OG onder elementen plaatsen.
2) Gelijkstellen aan 0 of ad lading van het ion.
3) Kruiselings vermenigvuldigen en bewerking doen kloppen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

In wat kan je oxiden verdelen?

A
  • metaaloxiden (MO)
  • niet-metaaloxiden (nMO)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is het reactiepatroon van een metaaloxide?

A

M + O2 -> MO
= ionverbinding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is het reactiepatroon van een niet-metaaloxide?

A

nM + O2 -> nMO
= covalente binding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Zijn oxiden organisch of anorganisch?

A

Anorganisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welke benaming past er bij: nMO

A

niet-metaaloxide
= oxiden (nM + O2 = nMO)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Griekse telwoorden 1-10

A

1 = mono
2 = di
3 = tri
4 = tetra
5 = penta
6 = hexa
7 = hepta
8 = octa
9 = nona
10 = deca

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe ziet de systematische naam van een oxide eruit?

A

(niet-)metaaloxide: voorvoegsel - naam metaal - voorvoegsel - oxide

  • als je klinkerbotsing ao hebt zoals pentaoxide, wordt de a geschrapt.
  • voorvoegsel moet allen als het meerdere OG’s heeft.
33
Q

Hoe ziet de Stocknotatie van een oxide eruit?

A

metaaloxide: naam metaal - (getalwaarde OG metaal) - oxide

34
Q

Wat is een ander woord voor triviale naam?

A

gebruikersnaam

35
Q

triviale naam voor Fe2O3 (oxide)

A

roest

36
Q

triviale naam voor CO (oxide)

A

koolstofmonoxide

37
Q

triviale naam voor CO2 (oxide)

A

koolzuurgas

38
Q

triviale naam voor N2O (oxide)

A

lachgas

39
Q

Eigenschappen van oxiden

A

metaaloxiden:
- vast bij kamertemperatuur
- hoge smelt- en kooktemperatuur

  • ionverbinding
  • ionrooster

niet-metaaloxiden:
- gasvormig bij kamertemperatuur
- lage kooktemperatuur

  • covalente binding
  • molecuulrooster
40
Q

metaaloxide:

  • ijzerhoudende gesteenten in de bovenste aardlagen (roodbruine kleur)
  • roodbruine kleurstof in kuntstoffen
  • katalysator in de chemische industrie
A
  • roest: Fe2O3
  • di-ijzertrioxide
41
Q

metaaloxide:

  • produceren van glas
  • gebruikt bij het maken van zonnepanelen en chips
  • zit in zand en id bovenste aardlagen
A
  • SiO2
  • siliciumoxide
42
Q

metaaloxide:

  • beschermt tegen uv-stralen en zit dus meer in zonnecrème
  • verzorgende zinkzalf
  • bovenste aardlagen
A
  • ZnO
  • zinkoxide
43
Q

niet-metaaloxide:
- gebruikt vo gasbellen in bv frisdrank
- brandblussers
- fotosyntheseproces
- in atmosfeer als broeikasgas

A
  • koolzuurgas: CO2
  • koostofdioxide
44
Q

niet-metaaloxide:

  • reukloos en kleurloos gas
  • ontstaat bij slechte verbranding van fossiele brandstoffen
  • komt vrij bij vulkaanuitbarstingen en bosbranden
A
  • CO2
  • koolstofmonoxide
45
Q

niet-metaaloxide:

  • conserveermiddel
  • vrij bij verbranding van zwavelhoudende fossiele brandstoffen
    -vrij bij vulkaanuitbarstingen
A
  • SO2
  • zwaveldioxide
46
Q

Hoe kan je zuren herkennen aan hun formule en systematische naam?

A

Ze beginnen altijd met het element waterstof (H)

47
Q

Wat zijn zuren?

A

Atoomverbindingen tussen 1 of meerdere waterstofatomen en een zuurrest.

Waterstofatoom kan vrijkomen als een waterstofion.
Het negatieve ion dat hierbij ontstaat, is de zuurrest.

HnZ

48
Q

In wat kan je zuren opdelen?

A
  • binaire zuren: 2 elementen (waterstof en niet-metaal)
  • ternaire zuren: 3 elementen (waterstof, niet-metaal en zuurstof)
49
Q

stam Br (zuur)

A

brom-

50
Q

stam C (zuur)

A

carbon-

51
Q

stam Cl (zuur)

A

chlor-

52
Q

stam F (zuur)

A

fluor-

53
Q

stam P (zuur)

A

fosf-

54
Q

stam I (zuur)

A

jod-

55
Q

stam N (zuur)

A

nitr-

56
Q

stam S (zuur)

A

sulf-

57
Q

systematische naam binaire zuren

A

waterstof - stam van het niet-metaal - ide

58
Q

systematische naam ternaire zuren

A

OG = groepsnummer nM -> waterstof -stam van niet-metaal - aat

OG = groepsnummer nM - 2 -> waterstof - stam van niet-metaal - iet

halogeen (VIIa) => OG = groepsnummer - 2 -> waterstof - stam van niet-metaal - aat

59
Q

systematisch naam + triviale naam HBr (binaire zuren)

A
  • waterstofbromide
  • /
60
Q

systematisch naam + triviale naam HCl (binaire zuren)

A
  • waterstofchloride
  • zoutzuur
61
Q

systematisch naam + triviale naam HF (binaire zuren)

A
  • waterstoffluoride
  • /
62
Q

systematisch naam + triviale naam HI (binaire zuren)

A
  • waterstofjodide
  • /
63
Q

systematisch naam + triviale naam H2S (binaire zuren)

A
  • waterstofsulfide
  • /
64
Q

OG(nM) + systematisch naam + triviale naam HBrO3 (ternaire zuren)

A
  • +V
  • waterstofbromaat
  • broomzuur
65
Q

OG(nM) + systematisch naam + triviale naam H2CO3 (ternaire zuren)

A
  • +IV
  • waterstofcarbonaat
  • koolzuur
66
Q

OG(nM) + systematisch naam + triviale naam HClO3 (ternaire zuren)

A
  • +V
  • waterstofchloraat
  • chloorzuur
67
Q

OG(nM) + systematisch naam + triviale naam H3PO4 (ternaire zuren)

A
  • +V
  • waterstoffosfaat
  • fosforzuur
68
Q

OG(nM) + systematisch naam + triviale naam HIO3 (ternaire zuren)

A
  • +V
  • waterstofjodaat
  • joodzuur
69
Q

OG(nM) + systematisch naam + triviale naam HNO3 (ternaire zuren)

A
  • +V
  • waterstofnitraat
  • salpeterzuur
70
Q

OG(nM) + systematisch naam + triviale naam HNO2 (ternaire zuren)

A
  • +III
  • waterstofnitriet
  • salpeterigzuur
71
Q

OG(nM) + systematisch naam + triviale naam H2SO4 (ternaire zuren)

A
  • +VI
  • waterstofsulfaat
  • zwavelzuur
72
Q

OG(nM) + systematisch naam + triviale naam H2SO3 (ternaire zuren)

A
  • +IV
  • waterstofsulfiet
  • zwaveligzuur
73
Q

fysische eigenschappen zuren (2)

A

binaire zuren:
- aantrekkingskracht moleculen in binaire zuren = klein
- gasvormig

ternaire zuren:
- aantrekkingskracht moleculen groter
- vloeibaar (uitzondering = fosfor)

74
Q

zuur:

  • rotte eieren
  • vewijdt bloedvaten
A
  • H2S
  • waterstofsulfide
75
Q

zuur:

  • breekt in maag bepaalde voedingsstoffen af
A
  • zoutzuur: HCl
  • waterstofchloride
76
Q

zuur:

  • in fluorrijk gesteente
A
  • HF
  • waterstoffuoride
77
Q

zuur:

  • productie kunstmest en detergenten
  • sommige batterijen
  • ontstaat bij vulkanische activiteit
A
  • zwavelzuur: H2SO4
  • waterstofsulfaat
78
Q

zuur:

  • verwijdert kalkaanslag
  • verwijdert makkelijk roest
  • zit in cola
A
  • fosforzuur: H3PO4
  • waterstoffosfaat
79
Q

zuur:

  • productie kunstmest
  • zure regen
A
  • salpeterzuur: HNO3
  • waterstofnitraat