Bio - 1 Ecologie Flashcards

1
Q

Zet van cel tot ecosysteem van klein naar groot.

A

cel - weefsel - orgaan - stelsel - organisme - populatie - levensgemeenschap - ecosysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat vormt een weefsel?

A

Cellen met dezelfde vorm en functie die daardoor dus bij elkaar liggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een populatie?
(Hoe wordt ze gevormd?)

A

Een populatie wordt gevormd door organismen van dezelfde soort die in een bepaald gebied voorkomen en waar interactie tussen individuen mogelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een levensgemeenschap?
(Hoe wordt ze gevormd?)

A

Een levensgemeenschap wordt gevormd door de verzameling populaties van verschillende soorten, die elkaar direct of indirect beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het ecosysteem?
(Hoe wordt ze gevormd?)

A

Een ecosysteem omvat het geheel van interacties tussen biotische en abiotische factoren in een biotoop.

(Een ecosysteem wordt gevormd door alle relaties tussen de organismen van een levensgemeenschap en alle invloeden van abiotische factoren op deze organismen.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn abiotische factoren?
+ vb

A

Milieufactoren die geen biologische oorsprong hebben.
Vb. lichtsterkte, temperatuur, vochtigheidsgraad, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn biotische factoren?
+ vb

A

Een biotische factor is de invloed die een organisme uitoefent in een ecosysteem.
Vb. dichtheid van bladerdek, voedselbeschikbaarheid, nestgelegenheid, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een biotoop?

A

Een biotoop is een homogeen gebied met bepaalde fysische en chemische kenmerken waarin een typische levensgemeenschap voorkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de biodiversiteit?

A

De verscheidenheid van het leven in al zijn vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de ecologie?

A

De wetenschap die de complexe wisselwerking tussen de organismen en hun biotoop bestudeert op verschillende organisatieniveaus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de biosfeer?

A

Het gedeelte van de aarde waar leven mogelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Uit wat bestaat de biosfeer onder meer?

A
  • lithosfeer (aarde)
  • hydrosfeer (water)
  • atmosfeer (lucht)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de lithosfeer?

A

Het vaste gedeelte van de aardkorst. (aarde)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de hydrosfeer?

A

Het geheel van water boven, onder en op het aardoppervlak. (water)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de atmosfeer?

A

De lucht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de habitat?

A

De habitat omschrijft aan welke voorwaarden een gebied moet voldoen voor deze ene soort.

(De abiotische en biotische factoren in de habitat zijn optimaal voor het organisme, waardoor het er kan overleven, groeien en zich voortplanten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de ecologische niche?
+ vb

A

De taak die een organisme binnen zijn habitat vervuld.
Vb. interactie met omgeving, hoe en waar het voedsel, partner(s) en bescherming voor predatoren kan vinden, …

18
Q

Wat doe je tijdens een terrein- of biotoopstudie?

A

Dan bestudeer je de biodiversiteit in een bepaald gebied.

19
Q

Wat zijn de indicatorsoorten?

A

Dat zijn soorten die door hun aan-of afwezigheid informatie geven over een bepaald kenmerk van het milieu.

20
Q

Wanneer spreken we van natuurlijke ecosystemen?

A

als er geen invloed van de mens is.

21
Q

Hoe heet het wanneer ecosystemen beïnvloed zijn door menselijke activiteiten?

A

Halfnatuurlijke ecosystemen

22
Q

Wat zijn kunstmatige ecosystemen?

A

Stukken oppervlakte met intensieve beheermaatregelen waarbij rekening gehouden wordt met zowel natuurkwaliteit als verkeersveiligheid. bv. wegbermen

Spelen een belangrijke rol

23
Q

Wat zijn tredplanten?

A

Planten die aangepast zijn aan een verdichte bodem met een slechte waterhuishouding.

24
Q

Wat is de genetische diversiteit van de natuurlijke selectie?

A

de moter waardoor soorten zich (niet?) aanpassen aan de ecologische niche??

25
Q

Wat is successie?

A

Het ecologisch proces van opeenvolgende levensgemeenschappen als gevolg van veranderende abiotische en biotische factoren in de loop van de tijd.

26
Q

In wat onderscheiden we successie?

A

primaire - en secundaire successie

27
Q

Wat is primaire successie?

A

Primaire successie start altijd vanuit een leeg en onbegroeid gebied zonder bodem- of humuslaag, zoals bijvoorbeeld een kale rots die bloot komt te liggen door het smelten van een ijskap.

28
Q

Wat zijnde pioniersvegetatie?
Waar komt ze voor en waarom ontstaat die daar?

A
  • korst-mossen en mossen, ze kunnen zich makkelijk voortplanten, waardoor ze in grote aantallen voorkomen.
  • komt voor bij primaire successie (dus op leeg en onbegroeid gebied)
  • Door het gebrek aan begroeiing zijn de gebieden erg onderhevig aan de weersomstandigeheden

(-> Soorten die aangepast zijn aan wisselende omstandigheden en geen voedingsrijke bodem nodig hebben, kunnen zich hier vestigen en overleven.)

29
Q

Wanneer ontstaat een graslandvegetatie?

A

Door de restanten van dode korst-mossen en mossen voor de opbouw en verijking van de bodem. Daardoor kunnen andere soorten zich vestigen zoals eenjarige planten en grassen.

29
Q

Wat behoort tot de graslandvegetatie?

A

Eenjarige planten en grassen

30
Q

zie pp

A
31
Q

Wanneer heb je secundaire successie?

A

Door verstoring kan de levensgemeenschap in een ecosysteem ook volledig verdwijnen. De successie begint dan opnieuw vanaf een leeg en onbegroeid gebied maar zal wel veel sneller evolueren: er is al bodem- en humuslaag aanwezig.

32
Q

Wat is het verschil tussen primaire en secundaire successie?

A

primair = trage successie
secundaire = snellere successie

33
Q

Geef de evolutie van een zoetwaterbiotoop. (4)

A

1) Waterplanten
2) Oeverplanten
3) Moerasplanten
4) Broekbos

34
Q

Hoe werkt de pijl bij een voedselkringloop?

A

x —-> y
x wordt gegeten door y

35
Q

Wat omvat een ecosysteem?

A

Het geheel van relaties binnen een levensgemeenschap, zowel tussen de organismen en de abiotische factoren als tussen de organismen onderling.

36
Q

Wat is een voedselweb?

A

Geeft de verschillende voedselbronnen van meerdere organismen in een ecosysteem weer.

37
Q

Wat is een trofisch nieveau?

A

Een trofisch niveau is de plaats van een organisme in een voedselketen.

38
Q

Uit wat bestaat het eerste trofische niveau?

A

Altijd uit autotrofe organismen: de producenten

39
Q

Wat zijn de producenten?

A

Dat zijn de planten, algen en sommige eencelligen, zoals bacteriën.
(wij kunnen niet leven zonder)

40
Q

Wat doen de producenten?

A

Ze leveren voedingsstoffen waar de hele levensgemeenschap van leeft.

Onder invloed van de stralingsenergie van de zon doen ze aan fotosynthese: ze zetten anorganishe verbindingen of mineralen om in organische verbindingen, zoals glucose en zetmeel. (sommige geen zon nodig gebruiken chemisc