Bio - 1 Ecologie Flashcards
Zet van cel tot ecosysteem van klein naar groot.
cel - weefsel - orgaan - stelsel - organisme - populatie - levensgemeenschap - ecosysteem
Wat vormt een weefsel?
Cellen met dezelfde vorm en functie die daardoor dus bij elkaar liggen.
Wat is een populatie?
(Hoe wordt ze gevormd?)
Een populatie wordt gevormd door organismen van dezelfde soort die in een bepaald gebied voorkomen en waar interactie tussen individuen mogelijk is.
Wat is een levensgemeenschap?
(Hoe wordt ze gevormd?)
Een levensgemeenschap wordt gevormd door de verzameling populaties van verschillende soorten, die elkaar direct of indirect beïnvloeden.
Wat is het ecosysteem?
(Hoe wordt ze gevormd?)
Een ecosysteem omvat het geheel van interacties tussen biotische en abiotische factoren in een biotoop.
(Een ecosysteem wordt gevormd door alle relaties tussen de organismen van een levensgemeenschap en alle invloeden van abiotische factoren op deze organismen.)
Wat zijn abiotische factoren?
+ vb
Milieufactoren die geen biologische oorsprong hebben.
Vb. lichtsterkte, temperatuur, vochtigheidsgraad, …
Wat zijn biotische factoren?
+ vb
Een biotische factor is de invloed die een organisme uitoefent in een ecosysteem.
Vb. dichtheid van bladerdek, voedselbeschikbaarheid, nestgelegenheid, …
Wat is een biotoop?
Een biotoop is een homogeen gebied met bepaalde fysische en chemische kenmerken waarin een typische levensgemeenschap voorkomt.
Wat is de biodiversiteit?
De verscheidenheid van het leven in al zijn vormen.
Wat is de ecologie?
De wetenschap die de complexe wisselwerking tussen de organismen en hun biotoop bestudeert op verschillende organisatieniveaus.
Wat is de biosfeer?
Het gedeelte van de aarde waar leven mogelijk is.
Uit wat bestaat de biosfeer onder meer?
- lithosfeer (aarde)
- hydrosfeer (water)
- atmosfeer (lucht)
Wat is de lithosfeer?
Het vaste gedeelte van de aardkorst. (aarde)
Wat is de hydrosfeer?
Het geheel van water boven, onder en op het aardoppervlak. (water)
Wat is de atmosfeer?
De lucht.
Wat is de habitat?
De habitat omschrijft aan welke voorwaarden een gebied moet voldoen voor deze ene soort.
(De abiotische en biotische factoren in de habitat zijn optimaal voor het organisme, waardoor het er kan overleven, groeien en zich voortplanten)