Geschiedenis - 2 Flashcards

1
Q

Wat waren de oorzaken van de daling van de inheemse bevolking tussen 1570 en 1645?

A
  • oorlog
  • ziekte bij verovering
  • roofbouw -> hongersnood
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is roofbouw?

A

wanneer bv maïs verdwijnt en het vee de gronden uit put.
Dat leidt vaak tot hongersnood.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het gevolg van de oorzaken van de daling van de inheemse bevolking?

A

(oorzaken: oorlog, ziekte bij verovering, roofbouw, …)

  • zwarte slaven uit Afrika om dwangarbeid op de plantages te verrichten.
  • mengrassen en mengculturen met kastesysteem.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het kastesysteem?

A

Dat is wanneer je afkomst je sociale rangorde bepaalt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn mengrassen?

A

verschillende rassen

In dit geval: Indianen, Europeanen, Afrikanen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe ziet de de piramide van sociale culturen en standen eruit?

A

1) peninsulares (europeanen: Sp/Po)
2) creolen (Eu daar geboren)
3) mestiezen (Ind/Eur)
4) Rest: Indianen, Afrikanen, Milat (Afr/Eur), Zambo (Afr/Ind)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn peninsulares?

A

Europeanen (Sp+Po)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn creolen?

A

Europeanen die daar geboren zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn mestiezen?

A

Indianen + Europeanen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn milaten?

A

Afrikanen + Europeanent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn zambo’s?

A

Afrikanen + Indianen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Definitie slavernij:

A

Wat is slavernij?
Een mens dia aan een ander in eigendom toebehoort en zware arbeid moet verrichten in een ondergeschikte positie / geen persoonlijke rechten heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoelang bestaat slavernij al?

A

Al eeuwen voor vroegmoderne tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

3 vragen van het referentiekader over vroegmoderne tijd?

A

1) Wanneer: 1450-1750
2) Waar: over de hele wereld
3) wat: sociaal, cultureel, politiek en economisch domein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

In welke vorm bestaat slavernij vandaag nog steeds?

A
  • vrouwen/mensenhandel
  • gedwongen prostitutie
  • kindsoldaten
  • huisslavernij
  • kinderarbeid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe ziet de atlantische driehoekshandel eruit?

A

(alles gebeurt over de Atlantische Oceaan)

A: Van Europa naar Afrika met de boot
B: Van Afrika naar Amerika
C: Van Amerika naar Europa

europa a(boot) afrika , b amerika c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat was er verplicht voor Afrikanen die overhandeld werden met de boot.

A

Verplichte doop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe stierven mensen bij de overtocht?

A
  • veel slaven in kleine ruimte dicht bij elkaar = ziektes kunnen makkelijker uitbreken
  • mishandeling: gezien als goederen (stapelen, trekken, …)
  • alleen de ‘sterke’ kregen voedsel (gingen zoizo sterven)
  • overboot gegooid worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke producten werden er verhandeld van Europa naar West-Afrika?
Wat kregen ze in ruil?

A
  • Eu leveren wapens, textiel en ijzer aan Afrika
  • In ruil daarvoor slaven, goud en ivoor.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke producten werden er verhandeld van West-Afrika naar Amerika?

A

Slaven verscheept naar Amerika en daar verkocht aan slavenhandelaars.

(Om plantages in de kolonies te werken)
-> hele grote velden waar exportgewassen (cash crops) geteeld worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke producten werden er verhandeld van Amerika terug naar Europa?

A

Luxeproducten uit kolonies verscheept naar Europa: koffie, tabak, cacao, katoen, suiker, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het verschil tussen geschiedenis en verleden?

A

Het verleden is wat er effectief gebeurt is.
De geschiedenis is hoe we het verleden proberen te reconstrueren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat was de impact op mensen door toegenomen interculturele contacten? (globalisering)

A

Vermenging van populaties en culturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat was de impact op het leefmilieu door toegenomen interculturele contacten? (globalisering)

A

Columbian Exchange

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat was de impact op cultuur door toegenomen interculturele contacten? (globalisering)

A

vermenging van taal, religie (assimileren (aanpassen aan je omgeving))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waarom is de keuze voor Columbus als nationale historische trots opvallend voor de jonge VS (eind 18de-19de eeuw)?

A

Omdat Columbus nooit Noord-Amerika heeft betreden en zelf dacht hij dat hij India bereikt had.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe kwam de herinnering aan Columbus tot uiting in de VS?

A

namen van steden, scholen, een eigen feestdag, oprichten van standbeelden, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe evolueerde de beeldvorming aan deze eerste ontmoeting tussen europeanen en amerikanen.

A

De Bry beeldde Columbus een eeuw na zijn reis af als trot, zelfzeker en superieur.
De Amerikanen boden spontaan al hun schatten aan - terwijl Columbus in zijn dagboek eigenlijk had geschreven over ‘ruilen van plukken katoen en speren’.
Het 19de-eeuwse schilderij gaat nog een stap verder: de Amerikanen’ zijn naakt, panikeren en werpen zich aan de voeten van de ‘beschaafde’ Europeanen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke groepen gebruikten tegenwoordig Columbus aks een negatief symbool?
met welk doel verwijzen zij naar de historische figuur columbus?

A

Mensen die het actuele racisme aanklagen en de discriminatie van Native Americans. Ook het deporteren van illegale migranten wordt aangeklaagd via Columbus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is het verschil tussen een culture en een sociale collectieve herinnering?

A

Collectief: groepsherinnering

sociaal: van onderuit gegroeid (bv betogen)

culturele: van bovenaf opgelegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is demografie?

A

De studie van de bevolkingsontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

synoniem geboortecijfer

A

nataliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

synoniem sterfecijfer

A

mortaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

synoniem vruchtbaarheid

A

fertiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

synoniem huwelijkspatroon

A

nuptialiteit

36
Q

synoniem verhuizing

A

migratie

37
Q

synoniem verstedelijking

A

urbanisatie

38
Q

Hoe evolueerde de bevolking in de vroegmoderne tijd tussen ca1450 en ca1750?

A

Het bevolkingscijfer stijgt geleidelijk (accordeondemografie)

39
Q

Wat verklaart de schommeling in bevolkingscijfer in de VMT?

A

Na sterftecrisissen werd er een inhaalbeweging gemaakt en groeide de bevolking weer aan.

40
Q

Van waar komt de naam accordeondemografie?

A

De bevolking plooide zich open en weer dicht, zoals een accordeon.
(cyclische onzekerheid (“wel” en wee”)

41
Q

JUIST of FOUT:
de wereldbevolking verdubbelde ongeveer tussen 1400 en 1750?

A

juist

42
Q

JUIST of FOUT:
De wereldbevolking was aan het einde van de vroegmoderne tijd ongeveer even groot als vandaag.

A

fout

43
Q

JUIST of FOUT:
Europa was het meest bevolkte continent aan het begin van de vroegmoderne tijd.

A

fout

44
Q

JUIST of FOUT:
Europa was het meest bevolkte continent aan het einde van de vroegmoderne tijd.

A

fout

45
Q

JUIST of FOUT:
Het aandeel van de Aziaten in de wereldbevolking groeide nog in de loop van de vroegmoderne tijd.

A

juist

46
Q

JUIST of FOUT:
De Amerikaanse bevolking kende een opmerkelijke terugval in de loop van de 16de eeuw.

A

juist
(Columbian Exchange)

47
Q

Hoe evolueerde de bevolking vanaf ca 1750?

A

enorme stijging

48
Q

Wat was typisch aan een west-europees huwelijkspatroon?

A
  • hoge eerste huwelijksleeftijd (tussen 25 en 30 jaar)
  • wederzijdse toestemming
  • eigen keuze
  • ouders hadden weinig inspraak
  • reden: economisch op eigen benen staan
  • eigen huis(houden) na huwelijk
  • ongehuwd blijven was mogelijk
49
Q

Wat was typisch aan een huwelijkspatroon in bv China (/andere plekken op de wereld)?

A
  • relatief jonge huwelijksleeftijd
  • geen eigen keuze
  • vaders onderhandelden voor bruidsschat
  • reden: contract tussen families
  • woonplaats na huwelijk bij familie van de bruidegom
  • ongehuwd was uitzonderlijk
50
Q

Wat was de reden voor huwelijk bij de elite?

A

Verstandshuwelijken om hun maatschappelijke positie te bevestigen of verbeteren

51
Q

Hoe heet het wanneer je bewust alleen blijft en dus niet trouwt?

A

Dat zijn celibatairen

52
Q

Hoe is het huishouden in een kerngezin (west-europees)

A
  • beperkt in omvang dmv gezinsplanning
  • seriële monogamie (meerdere keren na elkaar 1 liefdespartner hebben)
53
Q

Wat waren onmiddellijke gevolgen van oorlog op de economie?

A
  • landbouw: vernielen van de oogst
  • nijverheid: impact op in- en uitvoer
  • handel: stijgende kosten en prijzen

-> oversterfte

54
Q

Wat waren gevolgen op termijn van oorlog op de economie?

A
  • hongercrisissen
  • werkloosheid
  • armoede

-> oversterfte

55
Q

wat veroorzaakte hongersnood en wat hongercrisissen?

A
  • hongersnood: weersomstandigheden
  • hongercrisissen: oorlogen
56
Q

Waarom bleken vooral havensteden en handelscentra vatbaar voor infectieziekten?

A

1) Ze vormden knooppunten in transportnetwerken
2) Ze kenden een groot verloop
3) In drukke steden kon een besmetting zich sneller verspreiden

57
Q

Welke oplossing bedachten de bevolking rond havensteden en handelscentra voor infectieziekten tegen te houden?

A

Ze voerden een cordon sanitaire voor schepen uit risicozones in en voerden quarantaine-maatregelen in.

58
Q

Voor wat werd er cordonon sanitaire gebruikt?

A

Dat was voor schepen uit risicozones toen er veel infectieziekten in havensteden en handelscentra waren

59
Q

Wanneer dook syfilis voor het eerst op?

A

In 1494

60
Q

Waarom is het aannemelijk dat syfilis vanuit de Nieuwe Wereld werd meegebracht?

A

Omdat de Spanjaarden de ziekte verspreiden na de ontdekking van Amerika.

61
Q

Waar komt de benaming Venusziekte voor syfilis vandaan?

A

Venus is de Romeinse godin van de liefde. De ziekte wordt doorgegeven door (seksueel) contact.

62
Q

Wie dacht dat wie syfilis verspreidde?
Franse ziekte

A

Italiaanse arts

63
Q

Wie dacht dat wie syfilis verspreidde?
Spaanse pokken

A

Fransen

64
Q

Wie dacht dat wie syfilis verspreidde?
Kantonese uitslag

A

Japanners

65
Q

Wie dacht dat wie syfilis verspreidde?
poolse ziekte

A

Russen

66
Q

Wie dacht dat wie syfilis verspreidde?
Napolitaanse ziekte

A

Spanjaarden

67
Q

Welke factoren hadden een grote impact op de bevolking sontwikkeling?
Tot wat leidde dat allemaal?

A

Oorlogen: honger en ziekte
honger naar ziekte
en alles naar oversterfte

Van oorlogen naar honger door de verstoring van de economie.
Van oorlogen naar ziekte door het verspreiden van plagen.

Van honger naar ziekte door het verzwakken van weerbaarheid.

68
Q

Wat zijn de taken van de verschillende standen?

A

eerste stand: bidden (clerus)
tweede stand: beschermen (adel: ridders,…)
derde stand: werken

69
Q

Waarom mocht de sociale orde niet ter discussie staan?

A

Omdat god dit zo gekozen had. Wie zich verzette, trok zijn gezag twijfel.

70
Q

Wat gebeurde er met wie zich verzette tegen de sociale orde?

A

Sociaal verzet werd hardhandig neergeslagen (= wortels van Franse Revolutie)

71
Q

Wie stond ertegenover elkaar in de gelaagde maatschappij?
eerste stand

A

lagere clerus vs hogere clerus

72
Q

Wie stond ertegenover elkaar in de gelaagde maatschappij?
tweede stand

A

lagere adel vs hogere adel

73
Q

Wie stond ertegenover elkaar in de gelaagde maatschappij?
derde stand

A

platteland: grote boeren vs landarbeiders en pachters
steden: ambachtmeester vs gezellen
handelaars vs winkeliers

74
Q

Wie viel uit de boot in de samenleving?

A

De armen, sukkelaars, dagloners, ongeschoolde werklieden en de marginalen

75
Q

In wat werd de derde stand verdeeld?

A
  • platteland: boeren
  • steden: handelaars, ambachten, ambtenaren
76
Q

Wat betekent onroerend?

A

Dat het niet verplaatsbaar is.
(-> rijke kooplui krijgen sociale status door te huwen)

77
Q

Hoe was er sociale mobiliteit?

A

via:
- (on)roerend vermogen
- universitaire vorming
- adelbrief (vb Columbus)

78
Q

Tot wat leidde de sociale mobiliteit?

A

Meer gelaagde samenleving
= spanningen binnen standen en tussen de standen

79
Q

Waarom waren sommige steden een uitzondering op de verstedelijking die slechts geleidelijk toenam in de vroegmoderne samenleving?

A

Omdat deze centra:
- politiek-administratieve hoofdsteden waren
- commerciële draaischijven voor de handel waren

(bv Anwterpen)

80
Q

Waar lagen (handels)centra geografisch vooral?

A

Aan de zee.
West-Europa: Nederlanden, Engeland: handel nijverheid en landbouwproductiviteit hier hoger.

81
Q

Wat waren economische motieven om naar de stad te trekken?
Push of pull?

A
  • vluchten om te overleven (bv door oorlog, cisis door het klimaar, …) = PUSH
  • meer kansen op werk = PULL
82
Q

Wat waren sociale motieven om naar de stad te trekken?
Push of pull?

A
  • sociale status verbeteren = PULL
  • bijstand en hup krijgen = PULL
  • grote anonimiteit = PULL
83
Q

Wat waren culturele motieven om naar de stad te trekken?
Push of pull?

A
  • groter aanbod aan diensten = PULL (bv kerken, onderwijs, artistieke milieus, …)
  • open omgeving en meer vrijheid = PULL
84
Q

Hoe kwamen bewoners van stad en platteland met elkaar in contact?

A

gewone mensen: via markten (steden namelijk erg afhankelijk van de boeren voor het voedsel)

vermogende elite: via woonverblijven in de stad of via landhuizen op het platteland

85
Q

Waar woonde merendeel van de bevolking?

A

Op het platteland?

86
Q

Waarom was er een ongelijke samenleving in de stad?

A
  • juridische verschillen (poorters en niet-poorters)
87
Q

Wat is een poorter?

A

Mensen die stadsrechten hadden om zich te vestigen in de stad en zo ook politieke en economische voordelen/rechten had.