Fysica - 2 Energie volledig Flashcards

1
Q

Wat zijn energiebronnen?

A

Bronnen waar energie inzit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer is een systeem een energiebron?

A

Als het arbeid kan leveren.
Hoe meer arbeid een systeem kan leveren, hoe meer energie het bezit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe meer arbeid een systeem kan leveren, hoe … energie het bezit.

A

MEER

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Juist of fout:
Een systeem kan meerdere energievormen tegelijkertijd bezitten.

A

JUIST

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Tot welke 3 fundamentele energievormen kan je energievormen herleiden?

A
  • kinetische energie
  • potentiële energie
  • thermische energie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is kinetische energie?

A

Een systeem bezit kinetische energie, als het beweegt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is potentiële energie?

A

Een systeem bezit potentiële energie, als de energie bij de eindpositie (of eindsituatie) van het systeem lager is dan de energie bij de beginpositie (of beginsituatie) van een systeem.

De energie moet nog vrijkomen. Er is dus een verschil in energie tussen de begin- en eindpositie van het systeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke 5 vormen van potentiële energie zagen we?

A
  • potentiële chemische energie
  • potentiële elastische energie
  • potentiële gravitatie energie
  • potentiële elektrische energie
  • kernenergie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is thermische energie?

A

Elk systeem bezit thermische energie.
Dat is de som van de kinetische energie door trillende deeltjes en de potentiële energie door de onderliggende afstand tussen de deeltjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is potentiële chemische energie?

A

De energie waarmee bindingen gevormd worden in stoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is potentiële elastische energie?

A

De energie in een ingedrukte of uitgerekte veer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is potentiële gravitatie-energie?

A

De energie in een systeem dar zich in het gravitatieveld van een hemellichaam bevindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is potentiële elektrische energie?

A

De energie in een systeem dat zich in een elektrisch veld bevindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is kernenergie?

A

De energie van de elementaire deeltjes in de atoomkern.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke 3 energieën zijn vormen van mechanische energie?

A
  • kinetische energie
  • potentiële gravitatie-energie
  • potentiële elastische energie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer bezit een systeem kinetische energie?

A

Wanneer het snelheid heeft.

17
Q

Aan welke energie is arbeid gelijk?

A

kinetische energie

18
Q

formule kinetische energie

A

Ek = m . v(2) / 2

19
Q

Hoe ga je van ton naar kg?

A

. 10(3)

20
Q

hoe ga je van m/s naar km/h?

A

. 3,6

21
Q

Hoe ga je van km/h naar m/s?

A

/3,6

22
Q

Wanneer bezit een systeem potentiële gravitatie-energie?

A

Als een systeem zich in een gravitatieveld op een hoogte tov een zelfgekozen referentie bevindt.

23
Q

formule arbeid

A

W = F . Ax

met A = delta

24
Q

formule potentiële gravitatie-energie

A

Ep,g = m . g . h

25
Q

Wanneer bezit een systeem potentiële elastische energie?

A

Als een elastische systeem vervormd is.

Om een elastisch systeem te vervormen is er arbeid nodig. De kracht om een veer uit te rekken of in te drukken, levert arbeid.

26
Q

formule kracht F dat lineair toe neemt met de uitrekking

A

F(v) = k . Al
(Wet van Hooke)

met A = delta

27
Q

formule potentiële elastische energie

A

Ep,e = k . l(2) / 2

28
Q

Wat is een systeem?

A

Het deel dat je gaat bestuderen.
Een ding

29
Q

Wat vormt de omgeving?

A

Alles dat buiten het systeem ligt.

30
Q

Hoe bepaal je de grens tussen een systeem en de omgeving?

A

De grens kies je zelf en wordt bepaald door wat je exact wilt onderzoeken.

31
Q

Wat bij een open systeem?

A

Bij een open systeem worden de energie en materie uitgewisseld met de omgeving.

32
Q

vb open systeem

A

de slinger in zijn geheel die aan alle invloeden van buitenaf is blootgesteld.

33
Q

Wat bij een gesloten systeem?

A

In een gesloten systeem wordt energie uitgewisseld met de omgeving.

34
Q

Bij welke wet is een gesloten systeem belangrijk?

A

De wet van Lavoiser of de wet van behoud van massa

35
Q

Wat bij een geïsoleerd systeem?

A

Een geïsoleerd systeem wisselt geen energie en geen materie uit met de omgeving. Dat systeem wordt gebruikt om modellen op te stellen.

36
Q

Welk systeem gebruiken we om systemen op te stellen?

A

Een geïsoleerd systeem

37
Q

Wat is het ultieme geïsoleerde systeem?

A

Geïsoleerde systemen bestaan eigenlijk niet.
Het ultieme geïsoleerde systeem is het universum, de kosmos.

38
Q

formule bij behoud van energie

A

Etotaal bij begin = Etotaal bij einde