1.B.9 - HC.1 natriumreabsorptie Flashcards

1
Q

Wat is hypervolemie?

A

verlies van natrium via bijv. zweet, braken, diarree of urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom is de regulatie van de natriumbalans van belang?

A

regulatie extracellulair volume –> regulatie van de bloeddruk en orgaanperfusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het gewicht van natrium en natriumchloride?

A

natrium = 23 g/mol
natriumchloride scheelt factor 2,5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe is het dieet binnen de evolutie veradert?

A
  • kaliuminame sterk gedaald
  • natriuminname sterk gestegen
    –> stijgende bloeddruk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de 3 compartimenten van het 3 compartimenten model?

A
  • intracellulaire compartiment (met ICF = intracellular fluid) (voornamelijk kaliumionen)
  • interstitium (voornamelijk natrium gebonden aan proteoglycanen)
  • plasma/intravasculaire compartiment
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is druk natriurese?

A

licht verhogen van bloeddruk –> meer natrium uit scheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar vind reabsorptie van natrium plaats?

A

proximale tubulus (65-75%)
dikke opstijgende deel lis van Henle (15-20%)
distale tubulus en verzamelbuis = weinig maar goed gereguleerd door RAAS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is gevolg van tekort aan natrium?

A

tekort natrium –> verlaging extracellulaire volume –> hypovolemie –> verlaagde bloeddruk, orthostase, verlengde capillary refill, verminderde huidturgor, droge slijmvliezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is gevolg van overschot aan natrium?

A

overschot natrium –> toename extracellulaire volume –> zoutgevoelige hypertensie, oedeem en toename lichaamsgewicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Door welke stoffen wordt de reabsorptie van Na gestilmuleerd en door welke geremd?

A

gestimuleerd: insuline en ADH
remmers: dopamine en prostaglandines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Via welke type transport gaat Natrium, chloride, calcium en magnesium?

A

natrium: transcellulair
chloride, calcium en magnesium: paracellulair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke type natrium transporters heb je en waar zitten ze?

A

NKCC2-transporter
- dikke opstijgende deel van lis van Henle en macula densa (sensor hoeveelheid natrium voorurine)
- natrium met kalium en 2 chloride ionen

NHE3

NCC
-distala convoluut
- Na/Cl-symport

ENaC
- epitheliale natrium kanaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het doel van de tubuloglomerulaire feedback?

A

natrium aanbod van proximale deel aan distale deel constant houden ongeacht de GFR = glomerulotubulaire balans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe werkt de tubuluglomerulaire feedback?

A

verlaagde natrium voorurine –> vasoconstrictie afferente arteriole
verlaging reninesecretie –> minder angiotensine II –> remming natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn de gevolgen van toename en afname van [NaCI] in voorurine?

A

toename aanbod aan macula densa –> vasoconstrictie afferente arteriolen –> daling GFR –> vermindering van renine

afname aanbod aan macula densa –> vasodilatatie en meer afgifte, gemedieerd door prostaglandine, vind paracrien proces plaats met lokale hormonen zoals adenosine en prostaglandine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de functie van type B intercalair cellen in de verzamelbuis?

A
  • rol in zuur-base balans
  • natriumreabsorptie
17
Q

Wat zijn indicatie voor diuretica?

A
  • hypertensie
  • hartfalen
  • levercirrose
  • chronische nierschade
  • nierfalen
  • nefrotisch syndroom
18
Q

Welke verschillende diuretica zijn er en waar grijpen ze in?

A

osmotische diuretica en koolzuuranhydraseremmers
- bicarbonaat co-transport
- proximale tubulus
- –> minder natrium bicarbonaat gereabsorbeerd en meer vocht uitgescheiden

lisdiuretica
- remmers van NKCC2
- remmen natriumreabsorptie in lis van Henle
- effect op osmotische gradient
- nadeel: kaliumstroom naar filtraat wordt verhoogd

Thiazidediuretica
- remmers van NCC in distale tubulus
- nadeel: kaliumstroom naar filtraat wordt verhoogd

Kaliumsparende diuretica
- rechtstreeks op ENaC
- indirect via aldosteron antagonisten –> transcriptiefactoren niet actief –> minder expressie van ENaC –> minder kalium verdwijnen via urine
- wordt gegeven samen met Thiazidediuretica of lisdiuretica

19
Q

Hoe onstaat diurericaresistentie?

A

hypertrofie bij cellen van de transporters die niet geblokkeerd zijn:
- diureticum bereikt tubulus niet
- tubulus reageert niet op diureticum door activatie RAAS, nefronmodellering en niersufficientie