1B2 - W10 - HC2 Klinische stoornissen in kaliumbalans Flashcards

1
Q

Wanneer is er sprake van hypo- en wanneer van hyper-kaliemie?

A
  • Hypokaliemie: plasma kalium <3,5 mmol/l
  • Hyperkaliemie: plasma kalium > 5,1 mmol/l
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar zit kalium in het lichaam?

A

Kalium zit intracellulair, vooral in de spiercellen, lever, bot en rode bloedcellen. Minder in ECV.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat gebeurt er met kalium in het lichaam?

A
  1. Gefiltreerd door de nier en reabsorptie.
  2. In laatste deel van de nier, ook belangrijk voor water- en Na reabsorptie: kaliumsecretie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat gebeurt er na het eten van een kaliumrijke maaltijd?

A

Onmiddelijke translocatie, verschuiving kalium van extracellulair naar intracellulair. Tegelijkertijd vindt er meer excretie van kalium plaats via de nieren. Translocatie door hormonen zoals insuline (shift kalium cel in), cathecolamines (tijdens sporten Na en K niet alleen afgifte vanuit spiercellen maar ook door (nor)adrenaline kalium weer de cel in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe kunnen we kalium eten zonder een acute hyperkalinmie te krijgen?

A
  1. Eten van Kalium
  2. Opname in MDK
  3. Stijging plasma Kalium > geregistreerd door hormonen zo kalium de cel in.
  4. Registratie in bijnier en te vertalen in afgifte aldosteron.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe kan kalium een bloeddruk verlagend effect hebben?

A

Als je meer kalium eet, ga je ook meer natrium uitplassen > BD verlagend effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly