ZO week 6 Flashcards

1
Q

Hoe wordt het bronchiaal epitheel in stand gehouden?

A

Door proliferatie van aan de basis van het epitheel gelegen “stam”cellen, dit zijn de basale cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Door welke cellen worden alveoli bekleed?

A

Alveoli worden bekleed door pneumocyten waarvan er twee typen bestaan, pneumocyten type 1 en pneumocyten type 2. Pneumocyten type 1 ontstaan uit pneumocyten type 2.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waartoe dient het surfactant?

A

Het surfactant dient ter verlaging van de oppervlaktespanning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe heet het zwarte pigment bij HE-kleuring?

A

antracose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe kan longoedeem verdwijnen?

A

Dit vocht kan verdwijnen door
- Rechtop zitten in bed (zwaartekracht)
- Diuretica
- Remmen aldosteron productie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is de snelheidsbepalende stap voor de alveolaire lucht/bloed barrière?

A

totale oppervlakte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de snelheidsbepalende stap voor de bloedbaan barrière?

A

circulatiesnelheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de snelheidsbepalende stap voor de capillairen -> mitochondrion?

A

lengte diffusieweg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welkt type Hb bevat een foetus?

A

HbF ipv. HbA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waar bindt 2,3-BPG het sterkst aan?

A

HbA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welk type hemoglobine heet een hogere affiniteit voor zuurstof?

A

HbF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is carbamino Hb?

A

Hb-gebonden CO2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waarvoor zorgt carbamino Hb voor?

A

pH daling en een O2-afgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe heet Hb als het geoxideerd is?

A

metHb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waardoor ontstaat hypoxie?

A

CO heeft een hogere affiniteit dan O2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is het verband voor pCO2 en pH?

A

denk aan formule van pH.
als pCO2 stijgt dan daalt de pH

17
Q

wat meten de perifere chemoreceptoren?

A

O2

18
Q

wat meten de centrale chemoreceptoren?

A

pH en indirect dus pCO2

19
Q

wat gebeurt er met O2 opname in de bergen?

A

die neemt af. hierdoor stijgt de ventilatiesnelheid en daalt CO2 waardoor de pH stijgt

20
Q

wat gebeurt er op korte en lange termijn verblijven in de bergen?

A

kort: O2 tekort wordt gecompenseerd door een stijging in 2,3-BPG concentratie
lange termijn: meer erytrocyten aanmaken

21
Q

wat is het eerste effect dat een rol speelt bij de verandering van de druk binnen de ballon bij toename van het volume?

A

bij een toenemend volume is er een steeds grotere trekkracht vereist. je verwacht een toename van druk binnen de ballon

22
Q

wat is het tweede effect dat een rol speelt bij de verandering van de druk binnen de ballon bij toename van het volume?

A

de krachten worden horizontaler doordat de kromming van de wand van de ballon afneemt. de resulterende kracht neemt af waardoor de druk in de ballon afneemt

23
Q

wanneer geldt het eerste en wanneer geldt het tweede effect?

A

in het begin de eerste want het is moeilijk om de ballon op te blazen. later wordt het makkelijker en is het tweede effect werkzaam

24
Q

waar ligt de pleura visceralis en parietalis?

A

viscer = orgaan dus die ligt om het orgaan en parietalis is borstvlied

25
Q

waarvoor is er een onderdruk?

A

wordt veroorzaakt door de pleuraholte en is dus gelijk aan de druk in de longen alleen negatief. anders verschrompelen de longen

26
Q

wat is een quasi-statische toestand?

A

langzaam ademhalen: er stroomt toch altijd wat lucht door de luchtpijp

27
Q

wat is de formule voor dynamische toestand?

A

Pl = Pa - Ppl

28
Q

waar berust de werking van pO2 op?

A

verminderde activiteit van de K kanalen in de type I glomus cellen. de hyperpolarisatie verminderd waardoor Ca de cel in stroomt en er actiepotentialen ontstaan

29
Q

wordt er heftiger gereageerd op pO2 of pCO2?

A

pCO2, want de relatie met pH is 1:1
pO2 verzadiging met hemoglobine verandert amper bij dalingen tot 55 mmHg

30
Q

wat zijn de mechanoreceptoren in de borstkas?

A
  • spierspoeltje in de intercostale spieren
  • rekreceptoren in de long
  • spierspoeltjes skeletspieren (bij inspanning)
31
Q

hoe komt de informatie van de mechanoreceptoren in het ademhalingscentrum?

A

n. vagus

32
Q

wat gebeurt er met de flow-volume relatie in rust als het terugvolume vergroot en de frequentie gelijk blijft?

A

de druk-volume relatie cirkel wordt groter in zn geheel. de pieken en dalen worden groter afstand er tussen hetzelfde

33
Q

wat gebeurt er met de flow-volume relatie in rust als het terugvolume gelijk blijft en de frequentie vergroot?

A

de pieken en dalen worden dieper en de frequentie neemt toe.
de cirkel wordt een verticale ovaal