W8HC2: Diagnosestelling type 1 en 2 DM Flashcards
Type 1 DM
- 5-10%
- pancreas maakt geen insuline meer door immuunziekte waardoor eilandjes van Langerhans worden afgebroken
- onder de 30-35
- neiging tot ketoacidose
- afhankelijk van insuline
Type 2 DM
- 90-95%
- insuline resistentie: maken te weinig insuline o de bloedsuikerspiegel te verlagen tot normale waardes
- vermogen pancreas om insuline te maken neemt af in de tijd
- wel remming ketoacidose door hoge insuline spiegel
DM1 symptomen
- gewichtsverlies
- moeheid, verlies van energie
- jeuk
- dorst
- polyurie
- polydipsie
- polyfagie
Diabetische ketoacidose
Misselijkheid, braken, dehydratie kan leiden tot coma
DM2 symptomen
- geen of subtiel aan begin
- moeheid
- toegenomen dorst
- meer plassen
- wazig zien
- toegenomen frequentie van infecties
WHO criteria
- gebaseerd op diabetische retinopathie
- nuchter plasma glucose > 7,0 mmol/L
- willekeurige plasma glucose > 11,1 mmol/L
- met symptomen is 1 abnormale waarde genoeg, anders 2.
- HbA1c > 6,5%
Rol OGTT bij diagnose diabetes
- alleen gebruikt bij grensgevallen of om de diagnose zwangerschapdiabetes te stellen
- bij volwassenen: 75 g glucose drank drinken, nuchter en 120 na drinken bloed afnemen
Impaired glucose tolerance (IGT)
- nuchtere glucose <7,0 mmol/L
- na glucose 7,8-11,0 mmol/L
- diagnose alleen met OGTT
- risico factor voor DMT2 en HVZ
- geen verhoogde kans microvasculaire complicaties
Impaired fasting glucose (IFG)
- nuchter tussen 6,1 en 6,9 mmol/L
- geen OGTT nodig
- verhoogd risico DMT2 en HVZ, niet op microvasculaire complicaties
- matige overlap IFG en IGT
HbA1c
- geeft het % rode bloedcellen aan waarvan het Hb geglycosyleerd is, en dit weerspiegelt het gemiddelde glucosegehalte in het bloed in de voorafgaande 6-8 weken, mits leeftijd rode bloedcel normaal is
- normaal tussen 20-42 mmol/mol (4-6%)
- waarde < 48 mmol/mol sluit DM niet uit
Urine en glucose
- normaal wordt 180g/dag door de nier gereabsorbeerd -> geen glucose in urine
- niet gebruikt om diagnose te stellen, verschijnt pas in urine bij plasma glucose concentraties van > 10,0-11,1 mmol/L
Diabetische ketoacidose diagnose
- klinisch beeld: hyperventilatie, uitdroging
- meten bloedsuikerspiegel, pH in bloed en aanwezigheid ketonen in bloed en/of urine
Pathofysiologie diabetische ketoacidose
Bij ernstige insuline deficiëntie neemt de lipolyse toe en daarmee het FFA aanbod aan de lever -> worden opgenomen en gebruikt om ketonlichamen van te maken. Bij overschrijding van de capaciteit van het FFA aanbod, worden de ketonlichamen op grote schaal aan het bloed afgegeven en ontstaat er ketoacidose
Chronische complicaties bij diagnose stelling
- type 1: retinopathie niet eerder dan 5 jaar na ontwikkeling, nefropathie pas na 5-15 jaar
- type 2: meteen onderzoek naar ogen en nier (microalbuminurie is de vroegste klinische manifestatie voor diabetische nefropathie)