W6HC2: Concepten lichaamssamenstelling Flashcards
1
Q
BMI
A
gewicht / lengte^2
- gewicht is beïnvloed door andere factoren dan vet: boten, plasma volume, spieren
- kan verschillen tussen verschillende mannen en vrouwen
- referentie waardes zijn leeftijd en geslachtsonafhankelijk
2
Q
2 compartimenten model
A
Onderscheid vetmassa en lean body mass (inclusief essentieel vet)
- laatste moeilijk te meten: vet massa (incl essentiële vetmassa) en vetvrije massa
3
Q
Essentieel vet
A
- nodig voor: isolatie, energiebron, beschermen organen
- mannen: 3-5%
- vrouwen: 8-12% (kinderen krijgen, menstruatie)
4
Q
Huidplooi meting
A
- 70-90% vet ligt subcutaan
- aanname dat vet regelmatig over het lichaam verdeeld is
- variatie tussen verschillende testers
- geen info over hoeveelheid visceraal vet
5
Q
WHR: waiste hip ratio
A
- veranderd tijdens leven
- goede parameter: verdeling van vet is belangrijker dan de hoeveelheid
- gaan ervan uit dat hoeveelheid subcutaan vet evenredig is met visceraal vet
- bij mannen > 0,95, vrouwen > 0,8 voor significant risico
6
Q
Visceraal vet
A
- mannelijk/android vet: upper body vetcellen zijn insuline resistenter, laten meer vrije vetcellen los bij stimulatie door lipolytische hormonen
- vrouwelijk/gynoid vet: lower body vetcellen zijn insuline gevoeliger en meer resistent tegen lipolytische stimuli: laten minder makkelijk vrije vetzuren vrij
7
Q
Bioelektrische impedantie analyse (BIA)
A
Aan de armen en voeten elektroden, berekent een apparaat de hoeveelheid vet: hoe hoger de vetvrije massa, hoe minder weerstand het stroompje ondervindt.
- teveel water verhoogt de weerstand, uitdroging verlaagt die
8
Q
DEXA
A
Apparaat stuurt een beam door de patiënt, het meet hoeveel van die beam door het lichaam is gekomen.