W8HC2: Basale kernen Flashcards
1
Q
Subcorticale structuren
A
- striatum (nucleus caudatus, putamen en accumbens) -> telencephalon
- pallidum (globus pallidus pars externa + pars interna) -> telencephalon
- nucleus subthalamicus -> diencephalon
- susbtantia nigra -> mesencephalon
2
Q
Substantia nigra
A
- heeft gepigmenteerde en ongepigmenteerde cellen
- gepigmenteerd: gebruiken dopamine als neurotransmitter, melanine is een soort restproduct van de dopamine pathway en is onoplosbaar
- pars reticulata: gebied waar geen dopaminerge cellen liggen, maar GABerge projectieneuronen
- pars compacta: wel dopaminerge projectieneuronen
3
Q
Striatum
A
- 90% vd cellen zijn medium spiny neurons
- krijgen vnml info uit laag 5 van de piramidecellen uit de cortex
- hebben zelf uitlopers die naar de globus pallidus gaan
- GABAerg: inhibitor op hun targets
- 2 subtypes: D1(substance P) en D2 (enkephaline), liggen kriskras door elkaar heen.
- cholinerge interneuronen liggen er bij, zijn belangrijk aangrijpingspunt voor medicatie
- nucleus accumbens: hier komen aan de ventrale zijde nucleus putamen en caudatus bij elkaar
4
Q
Globus pallidus
A
- GABAerge projectieneuronen en dus inhibitoir
- grotere, dikke axonen
5
Q
Nucleus subthalamicus
A
Glutamerge projectieneuronen: excitatoir
6
Q
Circuit basale kernen
A
- direct: maakt gebruik van de medium spiny neurons met D1 receptoren van het striatum -> projectie globus pallidus interna: deze route stimuleert beweging
- indirect: medium spiny neurons met D2 -> projectie naar globus pallidus externa -> projectie naar subthalamicus -> verbindingen met interne deel van globus pallidus: deze route remt beweging
- substantia nigra heeft een excitatoire invloed op D1 en een inhibitoire invloed op D2: dopamine release maakt beweging makkelijker en het afremmen van bewegingen moeilijker
7
Q
Functies van dit systeem
A
- action selection: bepalen welke acties in een gegeven situatie oppertun zijn
- reinforcement learning: leren obv de hoeveelheid dopamine die gereleased word: bij een handeling die resulteert in veel dopamine in het striatum is dat fijn -> dus beweging is fijn -> beweging wordt makkelijker uit te voeren in eenzelfde situatie
8
Q
Dopamine en Parkinson
A
Dopaminerge cellen in SNC verdwijnen -> geen dopamine release in het striatum -> inhibitie op D2 cellen verdwijnt -> indirecte route gaat harder vuren -> GPi gaat harder vuren -> thalamus wordt sterk afgeremd
9
Q
Ziekte van Huntington
A
D2 cellen zijn het eerst en snelst aangedaan -> indirecte route het meest aangedaan -> GPi minder actief -> teveel beweging
10
Q
Hemi-ballisme
A
infarct in de subthalamicus -> excitate op GPi weg -> GPi minder actief -> activiteiten worden te slecht afgeremd