video 1 Flashcards
1
Q
ten zeerste, sterk
A
vivement
2
Q
in werkelijkheid
A
en effet
3
Q
wegrennen, weglopen
A
s’enfuir
4
Q
richting
A
vers
5
Q
rijp, volwassen (bijvoegelijk naamwoord)
A
mûr, mûre
6
Q
moestuin
A
un potager
7
Q
gevuld, gestopt
A
fourré
8
Q
opgaan, versmelten
A
se fondre
9
Q
zelfs, hetzelfde, gelijk
A
même
10
Q
ontroerd, emotioneel
A
ému