rufus 7 Flashcards
1
Q
het opstijgen
A
l’envol (masc)
2
Q
uitwerpselen, mest
A
les déjections (fem)
3
Q
vuil maken, bevuilen
A
salir
4
Q
voorstad, buitenwijk
A
le faubourg
5
Q
slechts
A
ne que
6
Q
lachen, lol
A
se marrer
7
Q
behalve, bovenop
A
outre
8
Q
ook, tevens, bovendien
A
également
9
Q
veel, behoorlijk, niet slecht
A
pas mal
10
Q
de zeis
A
la faux
11
Q
verpesten, bederven, verknoeien
A
gâcher
12
Q
viltstiften
A
le feutre
13
Q
dan, toen, waarom, nu, dat
A
alors
14
Q
de leiding
A
aux commandes
15
Q
waarschuwen, verwittigen
A
prévenir