rufus 9 Flashcards
1
Q
krassen, (zich) krabben
A
se gratter
2
Q
bovendien, meer, daarnaast
A
de plus
3
Q
beestje
A
une bestiole
4
Q
piepen, gillen
A
couiner
5
Q
voorkomen, tegenhouden
A
empêcher
6
Q
strekken, streven
A
tendre
7
Q
hangen, ophangen, vasthouden
A
accrocher
8
Q
opscheppen
A
frimer
9
Q
voor alles
A
à quoi que ce so
10
Q
in werkelijkheid
A
en fait
11
Q
belast met
A
chargé
12
Q
absurd
A
saugrenu
13
Q
geleerden, rangen
A
les rangs
14
Q
smeden
A
échafauder
15
Q
opstellen, uitwerken, formuleren
A
élaborer