ander 3 Flashcards
1
Q
amper, nauwelijk
A
à peine
2
Q
een doel
A
un but
3
Q
Om eerlijk te zijn
A
pour tout dire
4
Q
ondeugend
A
espiègle
5
Q
driftbuien
A
des colères
6
Q
meten
A
mesurer
7
Q
gezegde: belangrijkheid verliezen t.o.v iets anders
A
passer au second plan
8
Q
vals, nep
A
bidon
9
Q
wie
A
qui
10
Q
wanneer
A
quand
11
Q
hoe
A
comment
12
Q
wat
A
quoi
13
Q
welk
A
quel
14
Q
waarom
A
pourquoi
15
Q
hoeveel
A
combien
16
Q
eerder
A
auparavant
17
Q
een menigte
A
une foule
18
Q
zurig
A
sur, sure
19
Q
op, boven, bij
A
sur
20
Q
zeker,vast, betrouwbaar, veilig
A
sûr, sûre
21
Q
verreweg
A
et de loin
22
Q
zoals
A
comme
23
Q
sommige
A
certains
24
Q
doos
A
Une boîte
25
buiten
dehors
26
binnen
à l'intérieur
27
als
si
28
de wil/bereidheid/wens
wil, bereidheid, wens
la volonté
(ta/sa/votre) volonté
29
elk
chaque
30
samen
ensemble
31
ook
aussi
32
einde
fin
33
haven
port
34
spellen
épeler
35
toevoegen
ajouter
36
aarde
terre
37
zoals, zo'n,
tel
38
zoals het is
tel quel
39
handelen
agir
40
vragen
demander
interroger
41
soort
genre
42
zelf
soi
43
welke
lequel (en andere soorten)
44
dan
puis
45
echt
vraiment
46
omdat
parce que
47
dat
ça
48
komen
venir
49
leuk vinden
apprécier
50
veel
beaucoup
51
fout
faux, (fausse, faux, fausses)
52
oké
d'accord
53
wees voorzichtig
prends soin de toi