rufus 6 Flashcards
1
Q
eerder, nogal
A
plutôt
2
Q
poetsen, boenen, oppoetsen, waxen
A
cirer
3
Q
een graf, begraafplaats
A
une sépulture
4
Q
aantrekken, aanrijgen
A
enfiler
5
Q
schuilplaats
A
la planque
6
Q
woning, herenhuis
A
une demeure
7
Q
volgens, per, via
A
selon
8
Q
saai, vermeiend
A
lassant
9
Q
sinds de tijd
A
Depuis le temps
10
Q
sinds, vanaf
A
depuis
11
Q
vervelen
A
lasser
12
Q
zich realiseren, te besseffen
A
se rendre compte
13
Q
evenals, zoals, zodat, waardoor, daardoor, daarom
A
ainsi
14
Q
gebruiken, slijten
A
user
15
Q
lossen, uitladen
A
décharger